ECLI:NL:CRVB:2014:288
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid na zorgvuldig medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante, die eerder als productiemedewerkster werkte, was uitgevallen door been- en polsklachten en psychische klachten. Na een myocardinfarct in 2007 werd haar WIA-uitkering in 2008 stopgezet, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een herbeoordeling in 2010 concludeerde een verzekeringsarts dat appellante niet meer geschikt was voor haar eigen werk, maar wel voor andere functies. De arbeidsdeskundige berekende haar arbeidsongeschiktheid op minder dan 35%, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 4 februari 2011.
Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat de vastgestelde belastbaarheid van appellante niet onjuist was. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar beperkingen ernstiger waren dan aangenomen, met verwijzingen naar informatie van haar behandelende sector. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter het oordeel van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de (bezwaar)verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek hadden ingesteld en dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak.