ECLI:NL:CRVB:2014:288

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
12-4694 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante, die eerder als productiemedewerkster werkte, was uitgevallen door been- en polsklachten en psychische klachten. Na een myocardinfarct in 2007 werd haar WIA-uitkering in 2008 stopgezet, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een herbeoordeling in 2010 concludeerde een verzekeringsarts dat appellante niet meer geschikt was voor haar eigen werk, maar wel voor andere functies. De arbeidsdeskundige berekende haar arbeidsongeschiktheid op minder dan 35%, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 4 februari 2011.

Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat de vastgestelde belastbaarheid van appellante niet onjuist was. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar beperkingen ernstiger waren dan aangenomen, met verwijzingen naar informatie van haar behandelende sector. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter het oordeel van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de (bezwaar)verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek hadden ingesteld en dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

12/4694 WIA
Datum uitspraak: 15 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 juli 2012, 11/1633 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te[woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wolter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is werkzaam geweest als productiemedewerkster voor 40 uur per week. Op
27 november 2006 is zij voor dit werk uitgevallen als gevolg van been- en polsklachten, alsmede psychische klachten. Naderhand heeft zij in 2007 een myocardinfarct gehad. Na afloop van de wettelijke wachttijd is bij besluit 28 oktober 2008 vastgesteld dat zij met ingang van 24 november 2008 geen recht had op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Nadat appellante een medische ingreep had ondergaan, heeft zij zich, terwijl zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, wederom ziek gemeld. Vervolgens is haar bij besluit van 16 oktober 2009 te kennen gegeven dat zij met ingang van 2 december 2008 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, omdat zij 100% arbeidsongeschikt is.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellante op 15 december 2010 onderzocht door een verzekeringsarts. Deze arts is tot de conclusie gekomen dat appellante als gevolg van haar klachten beperkingen heeft die zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk, maar nog wel geschikt voor een aantal andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft de arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op minder dan 35%. Bij besluit van 21 januari 2011 is appellante meegedeeld dat haar WIA-uitkering met ingang van 4 februari 2011 wordt beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3. In overeenstemming met een rapport van de bezwaarverzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 9 juni 2011 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van
21 januari 2011 ongegrond verklaard.
2.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft ingesteld naar de klachten van appellante, dat de voor haar vastgestelde belastbaarheid niet voor onjuist kan worden gehouden en dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies geschikt voor haar zijn.
3.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat zij meer beperkingen heeft dan zijn aangenomen. Wat betreft de psychische klachten heeft zij verwezen naar de informatie uit de behandelende sector van i-Psy, waaruit naar haar mening blijkt dat haar beperkingen ernstiger zijn dan door het Uwv zijn aangenomen. Voor wat betreft de lichamelijke klachten heeft zij gesteld dat er bij haar sprake is van een obstructief slaapapneu syndroom. Dit verstoort haar nachtrust, waardoor zij overdag vaak vermoeid is.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat de (bezwaar)verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld naar de klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen wordt onderschreven. Daartoe wordt overwogen dat appellante op het spreekuur van de verzekeringsarts is onderzocht en dat deze arts bij zijn beoordeling de beschikking heeft gehad over informatie uit de behandelende sector. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts de beschikking gehad over de in bezwaar verkregen informatie van de longarts en heeft deze bezwaarverzekeringsarts de naderhand verkregen informatie van
i-Psy van 6 juli 2011 nog in ogenschouw genomen. Ook het oordeel van de rechtbank dat de voor appellante vastgestelde beperkingen niet zijn onderschat, wordt onderschreven. Voor wat betreft de stelling van appellante dat zij als gevolg van haar psychische klachten meer beperkingen heeft, wordt verwezen naar de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van
25 juli 2011 en 11 september 2012. Daarin heeft zij gemotiveerd uiteengezet waarom de informatie van i-Psy geen aanleiding vormt om meer beperkingen aan te nemen. Deze motivering kan niet voor onjuist worden gehouden nu ook geen andersluidende medische gegevens over de datum in geding zijn ingebracht. Ook het door deze bezwaarverzekeringsarts ingenomen standpunt dat de cardiale klachten en apneuklachten geen aanleiding geven om meer beperkingen vindt voldoende steun in de beschikbare medische gegevens en is niet met andersluidende gegevens bestreden.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank eveneens terecht geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren. Daarvoor wordt verwezen naar het ongedateerde aanvullende rapport van de arbeidsdeskundige, zoals zich dat onder de gedingstukken bevindt, waarbij de signaleringen met betrekking tot de belastende factoren van de functies zijn toegelicht.
4.3.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en H.C.P. Venema en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) M.P. Ketting
GdJ