ECLI:NL:CRVB:2014:2878

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2014
Publicatiedatum
28 augustus 2014
Zaaknummer
11-5059 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning militair invaliditeitspensioen op basis van PTSS na uitzending naar Srebrenica

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een militair invaliditeitspensioen aanvroeg wegens een posttraumatische stressstoornis (PTSS) die hij zou hebben opgelopen tijdens zijn uitzending naar Srebrenica in 1995. De Raad benoemde drs. H.S.R. Witte als deskundige, die concludeerde dat de PTSS van de appellant rechtstreeks voortkwam uit zijn uitzending. De minister van Defensie had eerder het verzoek om een invaliditeitspensioen afgewezen, omdat er volgens hem geen ziekte kon worden vastgesteld. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De deskundige Witte stelde vast dat de appellant PTSS had en dat deze aandoening niet alleen het gevolg was van de uitzending, maar ook dat er enkele persoonlijkheidstrekken aanwezig waren die bijdroegen aan het langzame verloop van de klachten. De Raad oordeelde dat het rapport van de deskundige zorgvuldig en consistent was en dat het oordeel van de deskundige gevolgd kon worden. De Raad oordeelde dat de minister de mate van invaliditeit op 30% had vastgesteld op basis van de War Pensions Committee (WPC)-codes en de Kuilmancriteria, wat in eerdere rechtspraak als niet onjuist was beoordeeld.

Uiteindelijk oordeelde de Raad dat het hoger beroep van de appellant slaagde. De eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van de minister werden vernietigd. De Raad kende de appellant met terugwerkende kracht een militair invaliditeitspensioen toe, met ingang van 14 april 2007, op basis van een invaliditeitspercentage van 30%. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.435,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 augustus 2014.

Uitspraak

11/5059 MPW
Datum uitspraak: 28 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
17 augustus 2011, 10/5565 MPW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant], verblijvende te [plaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Reitsma, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2013. Appellant is, na daartoe te zijn opgeroepen, verschenen met bijstand van mr. H.J.M.G.M. van der Meijden. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.R.C. Adang.
Ter zitting heeft de Raad aanleiding gezien het onderzoek te schorsen. Besloten is
drs. H.S.R. Witte te benoemen als deskundige. De deskundige heeft op 14 maart 2014 rapport uitgebracht. Partijen hebben hierop hun zienswijze gegeven.
Met schriftelijke toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, geboren in 1974, is van 11 januari 1995 tot 30 juli 1995 als militair uitgezonden geweest naar Srebrenica.
1.2. Namens appellant is bij brief van 11 april 2008, ingekomen op 14 april 2008, verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen in verband met mogelijke aanwezigheid van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van zijn uitzending naar Srebrenica. Naar aanleiding van dit verzoek is appellant onderworpen aan een Sociaal Medisch Onderzoek, waarvan op 30 maart 2009 door de verzekeringsarts R. Bhaggoe een rapport is uitgebracht.
1.3. Bij besluit van 30 maart 2009 heeft de minister het verzoek van appellant afgewezen op de grond dat met betrekking tot de psychische bezwaren geen ziekte kan worden vastgesteld. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 27 juli 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
De door de Raad benoemde deskundige Witte heeft geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een PTSS. Daarnaast heeft Witte enkele persoonlijkheidstrekken van het
C cluster vastgesteld die niet oorzakelijk zijn aan de geconstateerde symptomatologie maar wel bijdragen aan het langzame verloop. De PTSS wordt door Witte rechtstreeks toegeschreven aan de uitzending van appellant naar Srebrenica.
3.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Het door Witte uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Ook appellant en de geneeskundig adviseur van de minister, de verzekeringsarts P.G. Verkerk, hebben te kennen gegeven dat zij zich met de onder 3.1 weergegeven conclusies van Witte kunnen verenigen.
3.3.
Wat betreft het invaliditeitspercentage is door de minister wel te kennen gegeven dat Witte op dit punt alleen kan worden gevolgd voor zover hij vergelijkenderwijs aansluiting heeft gezocht bij de zogenoemde War Pensions Comittee (WPC)-codes en met toepassing van de zogenoemde Kuilmancriteria de mate van invaliditeit heeft bepaald op 30%. Deze berekeningsmethode is door de Raad in eerdere rechtspraak (uitspraak van 1 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1559) als niet onjuist beoordeeld. Er is dan ook geen reden om het hanteren van die methode onjuist te achten.
3.4.
Uit hetgeen is overwogen onder 3.1. tot en met 3.3 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit komen voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal zelf in de zaak voorzien en aan appellant met ingang van 14 april 2007, zijnde een jaar voor de dag van binnenkomst van de aanvraag, een militair invaliditeitspensioen toekennen op basis van een mate van invaliditeit met dienstverband van 30%.
4.
Er is aanleiding om de minister met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten van appellant tot een bedrag van € 487,- in bezwaar, € 974,- in beroep en € 974,- in hoger beroep, alles wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand, dus tot een totaalbedrag van € 2.435,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 juli 2010 gegrond en vernietigt dit besluit;
- kent, met herroeping van het besluit van 30 maart 2009, aan appellant met ingang van
14 april 2007 een militair invaliditeitspensioen toe op basis van een mate van invaliditeit met
dienstverband van 30%;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 27 juli 2010;
- bepaalt dat de minister aan appellant het door hem in beroep en hoger beroep betaalde
griffierecht van in totaal € 153,- vergoedt;
- veroordeelt de minister in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.435,-.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en
B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) P.W.J. Hospel

HD