ECLI:NL:CRVB:2014:285

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2014
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
12-203 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor voltijdse arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de weigering van een WIA-uitkering aan betrokkene, die zich had ziek gemeld met rugklachten en later met psychische klachten. De Uwv concludeerde dat betrokkene minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat hij voltijds arbeid kon verrichten in geselecteerde functies. Betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en de besluiten van de Uwv vernietigd, omdat zij van mening was dat er een urenbeperking moest worden opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

In hoger beroep heeft de Uwv betoogd dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van de behandelend psycholoog en psychiater, die een urenbeperking adviseerden, als doorslaggevend heeft aangemerkt. De Raad heeft de argumenten van de Uwv gevolgd en geoordeeld dat de besluiten van de Uwv, in samenhang bezien, als het bestreden besluit moeten worden gezien. De Raad heeft vastgesteld dat er geen objectieve medische onderbouwing is voor de noodzaak van een urenbeperking en dat de Uwv op goede gronden heeft aangenomen dat betrokkene voltijds arbeid kan verrichten in de geselecteerde functies.

De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van betrokkene is ongegrond verklaard. De Raad heeft hiermee de beslissing van de Uwv bevestigd dat betrokkene geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid onder de 35% ligt.

Uitspraak

12/203 WIA
Datum uitspraak: 24 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
16 december 2011, 11/1017 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
[belanghebbende] te [plaatsnaam] (belanghebbende)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.R.V.L. Kicken, werkzaam bij DAS, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Kicken. Belanghebbende heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene is sinds 1 juli 2000 in dienst van belanghebbende. Aanvankelijk is hij werkzaam geweest als verzorgende. In 2005 heeft betrokkene met succes een opleiding tot verpleegkundige afgesloten en is hij als verpleegkundige gaan werken. Op 9 oktober 2008 heeft betrokkene zich ziek gemeld met rugklachten. Na een gedeeltelijke werkhervatting is betrokkene opnieuw uitgevallen met psychische klachten. De werkgever heeft betrokkene gere-integreerd als verzorgende.
1.2. In reactie op de aanvraag van betrokkene om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsgeneeskundige van appellant betrokkene onderzocht en in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) de voor betrokkene geldende beperkingen tot het verrichten van arbeid neergelegd. Een arbeidsdeskundige van appellant heeft functies geselecteerd die betrokkene, met inachtneming van de voor hem geldende beperkingen, nog zou kunnen verrichten. Uitgaande van het uurloon dat verdiend kan worden in de middelste van de drie functies met het hoogste uurloon, heeft de arbeidsdeskundige berekend dat het arbeidsongeschiktheidspercentage
30
bedraagt. Appellant heeft vervolgens bij besluit van 2 september 2010 vastgesteld dat voor betrokkene met ingang van 7 oktober 2010 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan omdat het verlies aan verdienvermogen van betrokkene met ingang van 7 oktober 2010 minder dan 35% bedroeg.
1.3.
Na bezwaar van betrokkene heeft onderzoek door een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige plaatsgevonden. De bezwaarverzekeringsarts heeft geen aanleiding gezien tot het aanpassen van de FML en uiteen gezet waarom hij vindt dat er geen sprake is van een arbeidsduurbeperking. De bezwaararbeidsdeskundige heeft één van de geselecteerde functies laten vervallen en een andere functie geselecteerd, met als gevolg dat het arbeidsongeschiktheidspercentage 35,8 bedraagt. Op 21 maart 2011 heeft appellant aan de gemachtigde van betrokkene een op 17 maart 2011 gedateerd besluit toegezonden, waarin aan betrokkene met ingang van 7 oktober 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering is toegekend. Bij besluit van 10 mei 2011 heeft appellant het bezwaar van betrokkene gegrond verklaard, waarbij appellant heeft gemotiveerd waarom geen urenbeperking is aangenomen. Appellant heeft de kosten van de bezwaarprocedure vergoed.
2.
De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en de besluiten van
10 mei 2011 en 17 maart 2011 vernietigd, met beslissingen over de proceskosten en het griffierecht. De rechtbank is van oordeel dat in de FML een urenbeperking moet worden opgenomen, gelet op de consistente informatie van drs. M.M.J. Vluggen en drs. P. Storms, onderscheidenlijk de behandelend psycholoog en de behandelend psychiater van betrokkene.
3.
Appellant heeft in hoger beroep uiteengezet waarom in dit geval het standpunt van Vluggen en Storms niet kan worden gevolgd. Betrokkene kan zich volledig vinden in de aangevallen uitspraak. Belanghebbende heeft geen zienswijze ingediend.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat de besluiten van 17 maart 2011 en
10 mei 2011, in samenhang bezien, als het bestreden besluit moeten worden gezien. De vraag die de Raad moet beantwoorden is of de rechtbank terecht doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan het standpunt van Vluggen en Storms.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene zijn eigen werk als verpleger niet meer kan verrichten. In dit geschil staat evenmin ter beoordeling of betrokkene het werk als verzorgende, dat hij sinds zijn re-integratie bij belanghebbende verricht, voltijds kan verrichten. Appellant heeft daarover in de onderhavige zaak geen standpunt ingenomen en ook niet hoeven innemen. In geschil is de vraag of appellant, in het kader van zijn taak als uitkeringsinstantie, terecht heeft aangenomen dat betrokkene voltijds arbeid kan verrichten in arbeid die is geselecteerd met inachtneming van de voor betrokkene door de (bezwaar)verzekeringsarts vastgestelde beperkingen tot het verrichten van arbeid.
4.3.
In hoger beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts het volgende naar voren gebracht: “Energie/vermogen is steeds gedefinieerd als arbeid x tijd. Als de aanwezige energie op enig moment een vast gegeven vormt kan deze verdeeld worden over arbeid en tijd. Door de werktijd te verminderen in te zwaar belastende arbeid blijft de energie constant. De vermogens worden dan optimaal ingezet. Door de arbeid minder zwaar belastend te laten zijn kan het vermogen over een langere arbeidstijd ingezet worden.” Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts uiteengezet dat Vluggen en Storms geen objectieve medische onderbouwing geven van een medische noodzaak tot een duurbeperking in de geselecteerde functies.
4.4.
De rechtbank heeft terecht opgemerkt dat de informatie van Vluggen en Storms consistent is. Hun eerste brief is ingebracht tijdens de bezwaarfase. In die brief vermelden zij dat er sprake is van een algemene beperking in uren voor het verrichten van reguliere, benutbare arbeid. Zij denken op dat moment aan een restcapaciteit van maximaal 24 uur waarvoor betrokkene belastbaar is te achten. In een volgende brief van april 2011 vermelden zij dat de algemene urenbeperking voor maximaal 24 uur in eerste instantie zou gelden voor de verpleegkundige functie van betrokkene en concluderen zij dat betrokkene ook in zijn functie van verzorger voor maximaal 24 uur inzetbaar is. In hun brief van 14 oktober 2011 trekken zij dezelfde conclusie, namelijk dat betrokkene voor maximaal 24 uur inzetbaar is bij alle vormen van reguliere arbeid, dus ook voor de functie van verpleegkundige en verzorgende. Storms heeft op 26 oktober 2011 een verklaring afgegeven waarin hij nogmaals uiteenzet dat de draagkracht van betrokkene duidelijk minder is en dat niet de inhoud van het werk als verpleegkundige op niveau 4 of verzorgende op niveau 3 van belang is, maar de tijdsinvestering. In hoger beroep hebben Vluggen en Storms met hun brief van 10 maart 2012 verslag gedaan van het verloop van de re-integratie van betrokkene. Zij zien een duidelijke stagnatie binnen de psychotherapeutische behandeling als gevolg van het feit dat betrokkene inmiddels ook daadwerkelijk 36 uur per week als verzorgende moet werken en achten de prognose uitermate dubieus/somber, uitgaande van een dienstverband van 36 uur. En ook nu herhalen zij hun standpunt dat betrokkene voor maximaal 24 uur inzetbaar is bij alle vormen van reguliere arbeid, dus ook voor de functies van verpleegkundige, verzorgende IG en verzorgende.
4.5.
Het is duidelijk dat Vluggen en Storms zich alleen rekenschap hebben gegeven van de feitelijke arbeidssituatie waarin betrokkene zich bevindt. Uit niets blijkt dat zij op de hoogte zijn van de omvang van het geding zoals zich dat tussen appellant en betrokkene afspeelt. Daar gaat het namelijk niet om de vraag hoeveel uur betrokkene daadwerkelijk kan werken in de arbeid die hem door belanghebbende wordt aangeboden, maar om de theoretische vraag of betrokkene wel voltijds kan werken in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
De bezwaarverzekeringsarts heeft het standpunt van Vluggen en Storms dat betrokkene een duurbeperking heeft voor alle reguliere arbeid, terecht als ongemotiveerd terzijde gelaten.
5.
Gelet op de overwegingen in 4.3 tot en met 4.5 heeft appellant op goede gronden aangenomen dat betrokkene voltijds arbeid kan verrichten in de geselecteerde functies. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het beroep van betrokkene wordt ongegrond verklaard.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en R.E. Bakker en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning
JvC