ECLI:NL:CRVB:2014:2841

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2014
Publicatiedatum
26 augustus 2014
Zaaknummer
12-5753 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp en de geschiktheid van het uurtarief

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor huishoudelijke hulp aan appellante. De zaak betreft een geschil tussen appellante en het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse over de hoogte van het uurtarief voor huishoudelijke hulp. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college waarin het uurtarief voor de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010 op € 12,50 was vastgesteld. Appellante stelde dat zij alleen 'witte' hulpen accepteert en dat er geen hulpen beschikbaar zijn die hun diensten legaal aanbieden voor dat tarief.

De rechtbank Rotterdam had eerder in een tussenuitspraak bepaald dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen, waarbij een deugdelijke motivering voor het verlaagde uurtarief moest worden gegeven. Het college heeft vervolgens een nieuw besluit genomen waarin het bezwaar van appellante opnieuw ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij het college aannemelijk heeft gemaakt dat appellante met het uurtarief van € 12,50 in staat is om huishoudelijke hulp in te kopen.

In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij alleen 'witte' hulpen wil en dat er geen hulpen zijn die voor € 12,50 werken. De Raad heeft echter vastgesteld dat appellante in het verleden huishoudelijke hulp heeft ontvangen voor dat tarief en dat de zorgverleners in kwestie 'wit' werkten. De Raad concludeert dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is om een 'witte' hulp te vinden voor het vastgestelde tarief. Het hoger beroep van appellante is daarom afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5753 WMO
Datum uitspraak: 6 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
20 september 2012, 11/4312 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.F.M. den Hollander, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2014, waar appellante is vertegenwoordigd door mr. Den Hollander. Het college is vertegenwoordigd door
mr. P.J. Vlcek en C.E. Nagel.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit de van volgende feiten.
1.1.
Het college heeft in een besluit van 9 april 2010 aan appellante meegedeeld dat aan haar al is uitbetaald het persoonsgebonden budget (pgb) voor huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) over de periode 1 januari 2010 tot en met
30 juni 2010. Verder heeft het college in dat besluit aan appellante meegedeeld dat het uurtarief voor huishoudelijke hulp voor de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010 € 12,50 bedraagt en dat de totale hoogte van het pgb daarmee € 1.977,08 is. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Het college heeft in een besluit van 25 augustus 2010 het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Appellante heeft daartegen beroep ingesteld.
2.
De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 21 juli 2011 bepaald dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar neemt waarin - kort gezegd - een deugdelijke motivering wordt gegeven voor het verlaagde uurtarief van € 12,50. Daartoe is het college volgens de rechtbank gehouden gelet op de gemotiveerde, concrete betwisting door appellante van de stelling dat zij met € 12,50 in staat moet worden geacht om met zorg in natura vergelijkbare zorg bij derden in te kopen, ook in kwalitatieve zin.
3.
Het college heeft op 7 oktober 2011 een nieuw besluit genomen waarin het bezwaar van appellante weer ongegrond wordt verklaard.
4.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het college er in is geslaagd om aannemelijk te maken dat appellante met € 12,50 per uur in staat wordt gesteld om ook in kwalitatieve zin, met zorg in natura vergelijkbare zorg bij derden in te kopen. Het college heeft concrete voorbeelden naar voren gebracht waaruit blijkt dat er in de regio ten minste
twintig huishoudelijke hulpen te vinden zijn die bereid zijn tegen een uurtarief van € 12,50 huishoudelijk werk te verrichten. Daar staat tegenover dat appellante er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat zij hiertoe niet in staat zou zijn.
5.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij alleen hulpen in de huishouding accepteert die ‘wit’ werken. Hulpen die hun werkzaamheden aanbieden voor een uurtarief van € 12,50 of minder doen dat alleen maar op basis van ‘zwart’ werken. Er zijn daarom geen hulpen in de regio die hun diensten op legale wijze aanbieden voor een uurtarief van € 12,50. Verder moeten ook de reis- en bemiddelingskosten worden vergoed door het college.
6.
De Raad overweegt het volgende.
6.1.
Uit de verantwoording die appellante heeft afgelegd over de maanden januari tot en met juni 2010 blijkt dat zij telkens voor een bedrag van € 12,50 per uur huishoudelijke hulp van de zorgverleners [naam zorgverleners] heeft ontvangen. Van de zorgverlener [naam zorgverlener] heeft appellante blijkens haar verantwoording huishoudelijke hulp voor een bedrag van
€ 11,50 per uur ontvangen. Deze verantwoordingen betreffen de periode waarin het college nog het hogere tarief van € 17,15 per uur uitbetaalde. De stelling van appellante dat zij de hoogte van het in de verantwoording opgevoerde uurtarief heeft aangepast aan de hoogte van het door het college uitbetaalde uurtarief, gaat reeds daarom voor de eerste helft van 2010 niet op.
6.2.
Omdat appellante heeft gesteld alleen maar ‘witte’ hulpen te willen aanvaarden, houdt de Raad het ervoor dat de in 6.1 genoemde zorgverleners ‘wit’ werkten. Omdat de tarieven van deze zorgverleners gelijk zijn aan of lager zijn dan het uurloon van € 12,50, slaagt de stelling van appellante niet dat zij met dat tarief niet in staat is een ‘witte’ hulp te krijgen.
6.3.
Het hoger beroep van appellante slaagt daarom niet, hetgeen ertoe leidt dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
7.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2014.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) J.C. Hoogendoorn

RK