ECLI:NL:CRVB:2014:284
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en terugvordering van onverschuldigde betalingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 10 november 2011 uitspraak deed in een geschil over de Wajong-uitkering van appellante. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 januari 2014 uitspraak gedaan. Appellante had in 2005 haar Wajong-uitkering laten intrekken, maar deze werd in 2007 heropend met een vaststelling van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellante over de periode van 1 januari 2008 tot 1 januari 2009 te veel uitkering heeft ontvangen, omdat de inkomsten uit haar schoonmaakbedrijf te hoog waren. Dit leidde tot een terugvordering van € 4.230,79.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv bij de berekening van haar arbeidsongeschiktheid niet de juiste inkomsten heeft gebruikt en dat de zelfstandigenaftrek ten onrechte als inkomen is aangemerkt. De rechtbank heeft de beroepsgrond van appellante over het aantal gewerkte uren verworpen, maar heeft wel geconstateerd dat het Uwv niet de juiste inkomsten heeft gebruikt. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellante opnieuw haar bezwaren tegen de berekening van het maatmaninkomen naar voren gebracht. Het Uwv heeft in hoger beroep een rapport ingediend waarin wordt gesteld dat aansluiting bij de CAO Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijven ongunstig voor appellante zou zijn. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv de inkomsten uit arbeid terecht heeft vastgesteld op basis van de fiscale netto-winst, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om hiervan af te wijken. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.