ECLI:NL:CRVB:2014:280
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering kinderbijslag op basis van verblijfstitel en internationale verdragen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van kinderbijslag aan appellante, die geen geldige verblijfsvergunning had. Appellante, geboren in Sierra Leone, kwam in 2001 naar Nederland en heeft sindsdien verschillende procedures gevoerd om een verblijfsvergunning te verkrijgen. In 2013 werd haar en haar zoon een verblijfsvergunning verleend, maar de aanvraag voor kinderbijslag werd afgewezen door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) omdat appellante niet verzekerd was onder de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) vanwege het ontbreken van een verblijfsvergunning. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak.
De Raad overwoog dat de weigering van kinderbijslag niet in strijd was met het internationale recht, ondanks de verwijzingen naar verdragen zoals het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Appellante had aangevoerd dat de belangen van haar kind onvoldoende waren meegewogen in de eerdere uitspraken. De Raad oordeelde echter dat er geen aanleiding was om de procedure aan te houden in afwachting van een oordeel van het VN-Mensenrechtencomité, aangezien het onduidelijk was wanneer dit zou plaatsvinden.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat appellante geen recht op kinderbijslag kon ontlenen aan het nationale recht en dat er geen schrijnende omstandigheden waren die aanleiding gaven om het koppelingsbeginsel te negeren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De beslissing werd openbaar uitgesproken door T.L. de Vries, met S. Aaliouli als griffier.