ECLI:NL:CRVB:2014:280

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2014
Publicatiedatum
31 januari 2014
Zaaknummer
13-1132 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op basis van verblijfstitel en internationale verdragen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van kinderbijslag aan appellante, die geen geldige verblijfsvergunning had. Appellante, geboren in Sierra Leone, kwam in 2001 naar Nederland en heeft sindsdien verschillende procedures gevoerd om een verblijfsvergunning te verkrijgen. In 2013 werd haar en haar zoon een verblijfsvergunning verleend, maar de aanvraag voor kinderbijslag werd afgewezen door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) omdat appellante niet verzekerd was onder de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) vanwege het ontbreken van een verblijfsvergunning. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak.

De Raad overwoog dat de weigering van kinderbijslag niet in strijd was met het internationale recht, ondanks de verwijzingen naar verdragen zoals het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Appellante had aangevoerd dat de belangen van haar kind onvoldoende waren meegewogen in de eerdere uitspraken. De Raad oordeelde echter dat er geen aanleiding was om de procedure aan te houden in afwachting van een oordeel van het VN-Mensenrechtencomité, aangezien het onduidelijk was wanneer dit zou plaatsvinden.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat appellante geen recht op kinderbijslag kon ontlenen aan het nationale recht en dat er geen schrijnende omstandigheden waren die aanleiding gaven om het koppelingsbeginsel te negeren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De beslissing werd openbaar uitgesproken door T.L. de Vries, met S. Aaliouli als griffier.

Uitspraak

13/1132 AKW
Datum uitspraak: 31 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
13 februari 2013, 12/4827 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nog nadere stukken aan de Raad toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2013. Appellante heeft zich daarbij laten vertegenwoordigen door mr. J. Sprakel, kantoorgenoot van
mr. Cerezo-Weijsenfeld. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is [in]1985 geboren in Sierra Leone. Zij is in 2001 naar Nederland gekomen. In 2003 is haar zoon [naam zoon] geboren. [naam zoon] heeft een psychische stoornis. In 2006 is de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel van appellante verlopen. Appellante heeft diverse procedures gevoerd om voor een verblijfsvergunning in aanmerking te komen. Inmiddels is aan appellante en haar zoon een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking “overgangsregeling langdurig verblijvende kinderen” geldig van 23 april 2013 tot 23 april 2014. Met ingang van het derde kwartaal van 2013 is aan appellante kinderbijslag toegekend.
1.2. Bij besluit van 16 mei 2011 heeft de Svb de aanvraag om kinderbijslag van 15 april 2011 ten behoeve van [naam zoon] afgewezen omdat appellante geen verblijfsvergunning heeft en daarom niet verzekerd is voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 7 november 2011 (bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 16 mei 2011 gehandhaafd.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat de Hoge Raad op 23 november 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW7740) in vergelijkbare zaken het beroep in cassatie, ingesteld door de Svb tegen de uitspraak van de Raad van 15 juli 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR1905), gegrond heeft verklaard, de uitspraak van de Raad heeft vernietigd en de onderliggende uitspraken van de rechtbanken heeft bevestigd. Onder verwijzing naar de motivering van dit arrest heeft de rechtbank vastgesteld dat de nationaal- en internationaalrechtelijke gronden die appellante heeft aangevoerd in de kern overeenkomen met de gronden die door de Hoge Raad zijn besproken en beoordeeld. Gelet op het door de Hoge Raad gegeven oordeel is de rechtbank van oordeel dat het beroep van appellante op de uitspraak van de Raad van
15 juli 2011 en op de bepalingen van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) niet slaagt.
3.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat de weigering om kinderbijslag te verstrekken in strijd is met het IVRK, het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en artikel 14 in verbinding met artikel 8 van het EVRM. Ook de Hoge Raad heeft in het arrest van 23 november 2012 onvoldoende betekenis toegekend aan de belangen van het kind, zoals bedoeld in die verdragen, bij het verkrijgen van kinderbijslag. Om die reden hebben de gemachtigde van appellante en zijn kantoorgenoten, op 8 mei 2013 namens de betrokkenen in dat arrest, een klacht ingediend bij het Human Rights Committee
(VN-Mensenrechtencomité) te Geneve. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante de Raad verzocht de onderhavige procedure aan te houden totdat het VN-Mensenrechtencomité zijn Inzichten heeft vastgesteld.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, wordt geen aanleiding gezien deze procedure aan te houden, nu het niet ondenkbeeldig is dat het nog geruime tijd zal duren voordat het VN-Mensenrechtencomité zijn Inzichten zal hebben vastgesteld, nog daargelaten de vraag of een eventueel gegronde klacht (directe) consequenties heeft voor het onderhavige hoger beroep.
4.2.
Tussen partijen is in geschil, zoals ter zitting is vastgesteld, het recht op kinderbijslag over het eerste en tweede kwartaal van 2011.
4.3.
Niet in geschil is dat betrokkene aan het nationale recht geen recht op kinderbijslag kan ontlenen. In geschil is de vraag of uit het internationale recht moet worden afgeleid dat betrokkene, in de periode in geding, niet mag worden uitgesloten van de verzekering voor de AKW, op de grond dat zij niet beschikt over een verblijfstitel als in artikel 6, tweede lid, van de AKW genoemd.
4.4.
Kortheidshalve wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 12 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1136) waarin het ging om een vergelijkbaar geschil tussen partijen met betrekking tot het derde kwartaal van 2009 tot en met het vierde kwartaal van 2010. In die uitspraak is het beroep van appellante op artikel 8 van het EVRM gemotiveerd verworpen. De vraag of overigens uit het internationale recht kan worden afgeleid dat appellante niet mag worden uitgesloten van de verzekering voor de AKW, wordt onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 15 juli 2011 en het arrest van de Hoge Raad van
23 november 2012 ontkennend beantwoord. Van dusdanige schrijnende omstandigheden dat deze in het geval van appellante zouden moeten leiden tot het buiten toepassing laten van het koppelingsbeginsel, is niet gebleken.
4.5.
Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, dient te worden bevestigd.
5.
Er is geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) S. Aaliouli
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.

HD