ECLI:NL:CRVB:2014:2798

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
12-6293 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering door het Uwv. Appellant, die sinds 1981 arbeidsongeschikt is door gewrichtsklachten en andere medische aandoeningen, had een uitkering ontvangen die laatstelijk was vastgesteld op 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid. Het Uwv trok deze uitkering in per 7 augustus 2006, wat door de Centrale Raad van Beroep in een eerdere uitspraak werd bevestigd. Appellant meldde zich in 2009 opnieuw als toegenomen arbeidsongeschikt, maar zijn verzoek om hervatting van de WAO-uitkering werd afgewezen omdat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld ten opzichte van de eerdere beoordeling.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen de afwijzing van het Uwv ongegrond, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de belasting in de geduide functies binnen de opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) paste. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat zijn beperkingen waren onderschat en voerde hij aan dat hij lijdt aan hypertrofische osteo-arthropathie, wat zijn functioneren ernstig belemmert.

De Raad overwoog dat de verzekeringsarts in eerdere rapporten meer beperkingen had aangenomen dan in de FML van 2006 waren vastgelegd. Echter, er waren geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere conclusies konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat de rechtbank de gronden van appellant afdoende had besproken en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling. Het hoger beroep werd dan ook ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

12/6293 WAO
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
17 oktober 2012, 12/4343 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.W.J. de Water, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2014. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. De Water. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is werkzaam geweest als medewerker in de spoelkeuken. Op 7 mei 1981 is hij uitgevallen in verband met gewrichtsklachten (later aangeduid als hypertrofische
osteo-arthropathie). Later zijn daar prostaatproblemen en klachten verband houdende met een spastische darm bijgekomen. In verband hiermee is aan hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.2. Het Uwv heeft de aan appellant toegekende WAO-uitkering met ingang van
7 augustus 2006 ingetrokken. Bij uitspraak van 29 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4291, heeft de Raad deze intrekking in stand gelaten. De intrekking is gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 april 2006, waarin beperkingen zijn neergelegd in verband met de in 1.1 genoemde klachten op de onderdelen hitte (geen blootstelling aan hitte op de werkplek), aanpassing aan de fysieke omgevingseisen (er dienen op de werkplek sanitaire voorzieningen aanwezig te zijn) en hand- en vingergebruik (de fijn motorische hand/vingerbewegingen zijn beperkt).
1.3. Op 14 augustus 2009 heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Na medisch onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 4 september 2009 deze aanvraag om hervatting van de WAO-uitkering na een verkorte wachttijd van vier weken afgewezen, aangezien niet is gebleken van toegenomen beperkingen ten opzichte van de beoordeling
per 7 augustus 2006. Bij uitspraak van 7 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT6982, heeft de Raad deze afwijzing in stand gelaten.
1.3. Op 4 november 2011 heeft appellant zich per 22 september 2010 wederom toegenomen arbeidsongeschikt gemeld.
1.4. Na medisch onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 14 februari 2012 deze aanvraag om hervatting van de WAO-uitkering na een verkorte wachttijd van vier weken, dat wil zeggen per 20 oktober 2010, afgewezen. Weliswaar wordt appellant toegenomen beperkt geacht als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak als die waarvoor hij eerder een uitkering ingevolge de WAO ontving doch de mate van arbeidsongeschiktheid is 0%. Appellant blijkt in gangbare arbeid per uur nog tenminste hetzelfde te kunnen verdienen als hij zonder beperkingen in het eigen werk per uur zou hebben verdiend.
1.5. Bij besluit op bezwaar van 1 mei 2012 heeft het Uwv het besluit van 14 februari 2012 gehandhaafd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant gericht tegen het besluit van 1 mei 2012 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen geen aanleiding te zien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten en evenmin aanknopingspunten te zien om aan te nemen dat het medische oordeel niet juist zou zijn. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de belasting in de geduide functies past binnen de opgestelde FML.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat zijn beperkingen zijn onderschat. Hij lijdt aan de ziekte van Pierre Marie-Bamberger, of wel hypertrofische osteo-arthropathie, een niet begrepen verdikking van de uiteinden van de vingers en tenen. Hij heeft zogenoemde trommelstokvingers en trommelstoktenen. Het is onduidelijk waardoor dit syndroom bij appellant optreedt. Hij heeft daardoor zoveel pijn dat hij de geduide functies niet kan vervullen. Daarnaast heeft appellant ook niet nader aangeduide klachten aan zijn blaas. Hij wilde daarvoor in het verleden niet behandeld worden maar inmiddels zijn de klachten zo ernstig dat op korte termijn de behandeling wordt opgestart.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De verzekeringsarts heeft naar aanleiding van een spreekuurcontact op 5 december 2011 en informatie van de behandelaren van appellant in het rapport van 19 januari 2012 meer beperkingen aangenomen dan waren neergelegd in de FML van 5 april 2006. Daarbij is uitgegaan van verschillende klachten van appellant waaronder blaasklachten en hypertrofische osteo-arthropathie. In een FML van 19 januari 2012 met betrekking tot de datum
20 oktober 2010 zijn aanvullende beperkingen neergelegd met betrekking tot koude (niet extreem), beschermende middelen (geen zware voor de handen), hand- en vingergebruik (geen repeterende sterke knijpkracht mogelijk), tillen of dragen (niet heel frequent) en frequent zware lasten hanteren. De verzekeringsarts heeft daarbij acht geslagen op de brief van internist Gerritsen van 22 september 2010 waarin is vermeld dat de pijn die tijdens de periode met ziekteactiviteit in de vingers en/of tenen ontstaat het beste kan worden bestreden met ontstekingsremmers, welke ook aan appellant zijn voorgeschreven. Tevens heeft de verzekeringsarts acht geslagen op de brieven van internist Gerritsen van 9 maart 2011 en
13 januari 2012. De internist heeft op 9 maart 2011 beschreven dat appellant sinds vele jaren bekend is met hypertrofische osteo-arthropathie en dat met gebruik van NSAID (ontstekingsremmer) sprake is van een redelijke beheersing van de eerder ervaren pijn in vingertoppen en tenen. Voorts is sprake van diabetes, waar appellant voor onder behandeling is bij de huisarts, en van vitamine D-tekort, waarvoor substitutie plaatsvindt. De internist heeft op 13 januari 2012 beschreven dat de vingers en tenen bij belasting of gebruik pijnlijk zijn, dat onder gebruik van NSAID sprake is van wat minder last maar dat appellant niet geheel pijnvrij is. De diabetes is redelijk goed ingeregeld.
4.2.
In bezwaar is door appellant geen nieuwe medische informatie overgelegd. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarop in zijn rapport van 4 april 2012 geconcludeerd dat er geen aanleiding is af te wijken van de conclusies van de primaire verzekeringsarts.
4.3.
In beroep heeft appellant wederom de brief overgelegd van internist Gerritsen van
13 januari 2012. De bezwaarverzekeringsarts heeft in een rapport van 3 september 2012 geconcludeerd geen aanleiding te zien het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Appellant stelt beperkt te zijn ten aanzien van werken met koude en warmte, trillingen, werken met vloeistoffen, temperatuurswisseling en het bedienen van het toetsenbord. Bij onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts konden geen aanwijzingen worden gevonden voor acute verschijnselen van ziekteactiviteit. Er is geen sprake van huidafwijkingen, zodat werken met vloeistoffen normaal mogelijk is. Het hanteren van een toetsenbord is normaal te realiseren en afwijkingen aan de tastzin blijken niet uit de medische gegevens, aldus de bezwaarverzekeringsarts.
4.4.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de gronden die in beroep zijn ingediend en in hoger beroep zijn herhaald afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd leidt de Raad niet tot een ander oordeel. Er zijn in hoger beroep geen nieuwe medische stukken overgelegd. Met betrekking tot de blaasklachten zijn in de FML van 5 april 2006 al beperkingen aangenomen. Er zijn geen aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat in verband met blaasklachten meer beperkingen moeten worden aangenomen. De Raad ziet dan ook geen aanleiding tot het benoemen van een onafhankelijk deskundige, zoals ter zitting is bepleit. De hiervoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beperkingen ontbreekt.
4.5.
Aldus uitgaande van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen, is de Raad voorts met de rechtbank van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellant in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt. Uit het hoger beroepschrift is gebleken, dat het hoger beroep zich richt op de medische grondslag van het bestreden besluit en dat er geen specifiek arbeidskundige gronden zijn geformuleerd.
4.6.
Uit hetgeen hiervoor in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) D. Heeremans

RK