ECLI:NL:CRVB:2011:BT6982

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6067 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om hervatting van de WAO-uitkering na verkorte wachttijd

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een aanvraag om hervatting van zijn WAO-uitkering had ingediend na een verkorte wachttijd van vier weken. De aanvraag werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), omdat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld ten opzichte van de eerdere beoordeling op 7 augustus 2006. Appellant stelde dat zijn gezondheid was verslechterd en verzocht om de benoeming van een onafhankelijk deskundige. Hij overhandigde een brief van internist J.J. Gerritsen, waarin zijn aandoening werd beschreven, maar het Uwv concludeerde dat er geen nieuwe feiten waren die een herbeoordeling rechtvaardigden.

De Raad overwoog dat de rechtbank de gronden van appellant in beroep en hoger beroep voldoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad zag geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen, aangezien de eerder vastgestelde medische situatie niet was veranderd. Het hoger beroep van appellant werd dan ook ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling door verzekeringsartsen en de noodzaak voor appellanten om nieuwe feiten aan te tonen die een herbeoordeling van hun situatie rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/6067 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 oktober 2010, 09/8671 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.M.L. Brands, advocaat te Leiden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.M. Stevers, kantoorgenoot van mr. Brands. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.M. Schuyt.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het Uwv heeft de aan appellant toegekende WAO-uitkering met ingang van 7 augustus 2006 ingetrokken. Bij uitspraak van 29 juli 2009, LJN BJ4291, heeft de Raad deze intrekking in stand gelaten.
1.2. Op 14 augustus 2009 heeft appellant een melding van verslechterde gezondheid gedaan.
1.3. Na medisch onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 4 september 2009 deze aanvraag om hervatting van de WAO-uitkering na een verkorte wachttijd van 4 weken afgewezen, aangezien niet is gebleken van toegenomen beperkingen ten opzichte van de beoordeling per 7 augustus 2006.
1.4. Bij besluit op bezwaar van 24 november 2009 heeft het Uwv het besluit van 4 september 2009 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant gericht tegen het besluit van 24 november 2009 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen geen aanleiding te zien het medische onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten en evenmin aanknopingspunten te zien om aan te nemen dat het medische oordeel niet juist zou zijn.
Hetgeen door appellant nog is aangevoerd met betrekking tot de brief van de internist J.J. Gerritsen van 30 juni 2009 en de brief van zijn huisarts van 10 maart 2010 heeft de rechtbank evenmin aanleiding gegeven om te twijfelen aan de medische grondslag van het besluit van 24 november 2009. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv, aangezien er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid, terecht geweigerd appellant met inachtneming van een wachttijd van vier weken een WAO-uitkering toe te kennen.
3.1. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat zijn beperkingen zijn toegenomen. Tevens heeft hij de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij een brief van 22 september 2010 van de internist J.J. Gerritsen overgelegd. Daarin legt de internist, die op 17 maart 2006 in het kader van de vorige beoordeling heeft gerapporteerd aan de verzekeringsarts, nogmaals uit dat appellant bekend is met de ziekte van Pierre Marie-Bamberger of wel hypertrofische osteo-arthropathie met trommelstokvingers en trommelstoktenen zonder aanwijsbare (kwaadaardige of aangeboren) oorzaak.
3.2. Het Uwv heeft, bij monde van de bezwaarverzekeringsarts in zijn reactie van 17 augustus 2011, aangegeven, dat de brief van de internist een geruststelling voor appellant bevat en dat er zich buiten de waarneembare verschijnselen en beperkingen, geen verborgen ziekte en beperkingen voordoen. Wijziging van de schatting of dateringen zijn op basis van deze brief dan ook niet aan de orde.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de gronden die in beroep zijn ingediend en in hoger beroep zijn herhaald afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd leidt de Raad niet tot een ander oordeel. De Raad schaart zich achter de reactie van de bezwaarverzekeringsarts van 17 augustus 2011 en maakt deze tot de zijne. In aanmerking nemend dat in de brief van 17 maart 2006 van de internist aan de verzekeringsarts al sprake was van een vitamine D-deficiëntie, die door de verzekeringsarts destijds al in zijn beoordeling is betrokken, kan de Raad appellant niet volgen in zijn stelling dat hier sprake is van een nieuw feit dat onvoldoende is onderzocht. De Raad ziet dan ook geen aanleiding tot het benoemen van een onafhankelijk deskundige.
4.3. Het hoger beroep treft geen doel.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2011.
(get.) I.M.J. Hilhorst-Hagen.
(get.) H.L. Schoor.