ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4291

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-444 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv om zijn WAO-uitkering in te trekken, gegrond verklaarde. Appellant, die sinds 1981 arbeidsongeschikt is door gewrichtsklachten en later bijkomende gezondheidsproblemen, had een WAO-uitkering die was vastgesteld op 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid. Het Uwv trok deze uitkering in 2006 in, na medisch en arbeidskundig onderzoek. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn medische klachten onvoldoende waren erkend, met name zijn problemen met fijne motoriek en andere gezondheidsklachten.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat er geen nieuwe medische onderbouwing was die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen zou ondermijnen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren, ondanks zijn klachten.

De Raad concludeerde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om de eerdere beslissing van het Uwv te weerleggen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat de Raad geen aanleiding zag voor een dergelijke veroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 juli 2009.

Uitspraak

08/444 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 december 2007, 07/457 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Th. T.M. van Hemert, advocaat te Leiden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2009. Appellant is verschenen bijgestaan door mr. R.J.S. Panday, kantoorgenoot van mr. Van Hemert.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M.Visser.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als medewerker in de spoelkeuken. Op 7 mei 1981 is hij uitgevallen in verband met gewrichtsklachten (later aangeduid als hypertrofische osteoarthropathie, hierna: HOA). Later zijn daar prostaatproblemen en klachten verband houdende met een spastische darm bijgekomen. In verband hiermee is aan hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.2. Na medisch en arbeidskundig onderzoek is deze uitkering bij besluit van 7 juni 2006 met ingang van 7 augustus 2006 ingetrokken. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 8 december 2006 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit geheel in stand blijven met beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht. De rechtbank was van oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestond te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen zoals deze zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 5 april 2006. Op de grond dat het Uwv eerst in beroep een afdoende motivering heeft gegeven op alle bij de geselecteerde functies voorkomende signaleringen is de rechtbank tot de hiervoor weergegeven beslissingen gekomen.
3. In hoger beroep heeft appellant – evenals in beroep – aangevoerd dat het Uwv zijn medisch objectiveerbare problematiek onvoldoende onderkend heeft. Hij heeft sterk misvormde vingers waardoor hij zijn handen niet goed kan gebruiken. Hij ondervindt problemen bij het verrichten van fijn motorische handelingen, werken met koude, warmte, met vloeistoffen en met wisselingen van temperatuur. Hij is van mening dat dat onvoldoende tot uitdrukking komt in de rubrieken 3 en 4 van de FML. Verder is hij van mening dat onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen als gevolg van de prostaatproblemen en als gevolg van zijn spastische darm. Appellant acht zich dan ook niet geschikt voor de geselecteerde functies.
4.1. De Raad ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan en onderschrijft de terzake door de rechtbank gegeven overwegingen. De Raad voegt hier aan toe dat de bezwaarverzekeringsarts in haar rapportage van 16 april 2009 desgevraagd nog nader uiteengezet heeft waarom er geen aanleiding is appellant beperkt te achten voor het werk met vloeistoffen, koude en temperatuurwisselingen. De Raad ziet in dit verband in de informatie van de behandelend internist J.J. Gerritsen van 17 maart 2006 – waar deze stelt dat het hem niet duidelijk is waarom appellant geen lichamelijke of anderszins arbeid verricht – een bevestiging van de opvatting van de bezwaarverzekeringsarts dat er eigenlijk geen redenen zijn voor beperkingen ten aanzien van de belastbaarheid van de handen, maar dat de primaire verzekeringsarts appellant op enkele punten tegemoet is gekomen zoals de toename van klachten bij hitte. Appellant heeft voorts in hoger beroep geen medische onderbouwing overgelegd op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen vastgestelde FML.
4.2. Met betrekking tot de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit overweegt de Raad dat met de (bezwaar)arbeidskundige rapportages van 14 september 2006 en 7 december 2006 en de uiteindelijk in beroep overgelegde rapportage van 8 mei 2007 genoegzaam is toegelicht waarom de geselecteerde functies voor appellant geschikt te achten zijn. De grief van appellant dat hij de daarbij behorende werkzaamheden niet zou kunnen verrichten in verband met het voorkomen van fijne motorische handelingen gaat naar het oordeel van de Raad niet op nu blijkens het resultaat functiebeoordeling behorende bij de geselecteerde functies op dat punt geen belasting voorkomt. Ook overigens ziet de Raad geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies van de (bezwaar)arbeidsdeskundige omtrent de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellant.
4.3. Hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009.
(get.) Ch. van Voorst
(get.) A.L. de Gier
EV