ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4291
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- C.P.J. Goorden
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv om zijn WAO-uitkering in te trekken, gegrond verklaarde. Appellant, die sinds 1981 arbeidsongeschikt is door gewrichtsklachten en later bijkomende gezondheidsproblemen, had een WAO-uitkering die was vastgesteld op 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid. Het Uwv trok deze uitkering in 2006 in, na medisch en arbeidskundig onderzoek. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn medische klachten onvoldoende waren erkend, met name zijn problemen met fijne motoriek en andere gezondheidsklachten.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat er geen nieuwe medische onderbouwing was die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen zou ondermijnen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren, ondanks zijn klachten.
De Raad concludeerde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om de eerdere beslissing van het Uwv te weerleggen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat de Raad geen aanleiding zag voor een dergelijke veroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 juli 2009.