In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. Appellant, die werkzaam was als medewerker tuinbouwkassen, had zich ziek gemeld tijdens zijn vakantie in Sri Lanka op 16 juni 2011. Het Uwv had appellant eerder, op 12 oktober 2011, geschikt geacht om zijn werk te verrichten, wat leidde tot bezwaar van appellant. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en voldoende gemotiveerd was waarom appellant geschikt werd bevonden voor arbeid.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij op 16 juni 2011 ziek is geworden en dat hij medische zorg heeft ontvangen van verschillende artsen in Sri Lanka. Hij heeft medische informatie overgelegd van deze artsen en verwezen naar zijn fysiotherapeut. De Raad heeft in zijn beoordeling verwezen naar de eerdere uitspraak van de rechtbank en geconcludeerd dat de gronden van appellant in hoger beroep een herhaling zijn van wat eerder is gesteld. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken op 20 augustus 2014.