In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Breda. Appellant had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant, die als magazijnmedewerker werkte, was uitgevallen door gewrichtsklachten. Na een medisch onderzoek door bezwaarverzekeringsartsen concludeerde het Uwv dat appellant niet in aanmerking kwam voor de uitkering. De rechtbank bevestigde deze beslissing, maar appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de (bezwaar)verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de klachten van appellant, waaronder psychische en lichamelijke klachten. De Raad stelde vast dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellant correct had weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat er geen noodzaak was voor aanvullend overleg met behandelaars. De Raad bevestigde dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant, ondanks zijn klachten.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand werden gelaten. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 23 juli 2014.