ECLI:NL:CRVB:2014:2790

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
12-4014 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Breda. Appellant had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant, die als magazijnmedewerker werkte, was uitgevallen door gewrichtsklachten. Na een medisch onderzoek door bezwaarverzekeringsartsen concludeerde het Uwv dat appellant niet in aanmerking kwam voor de uitkering. De rechtbank bevestigde deze beslissing, maar appellant ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de (bezwaar)verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de klachten van appellant, waaronder psychische en lichamelijke klachten. De Raad stelde vast dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellant correct had weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat er geen noodzaak was voor aanvullend overleg met behandelaars. De Raad bevestigde dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant, ondanks zijn klachten.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand werden gelaten. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 23 juli 2014.

Uitspraak

12/4014 WIA
Datum uitspraak: 23 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 5 juni 2012, 12/83 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2014. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als magazijnmedewerker in een omvang van 43,12 uur per week. Appellant is uitgevallen met gewrichtsklachten (schouders) op
6 april 2009. Bij besluit van 14 juli 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
22 december 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv geweigerd appellant per 11 mei 2011 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv rapporten van een bezwaarverzekeringsarts van 8 december 2011 en van een bezwaararbeidsdeskundige voor 21 december 2011 ten grondslag gelegd. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaats gevonden. Op grond van de beschikbare gegevens moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de (bezwaar)verzekeringsartsen bij appellant niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Met name blijkt uit de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten, waaronder de psychische en (verschillende) lichamelijke klachten. De door appellant in beroep overgelegde informatie geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de (bezwaar)verzekeringsartsen voor appellant hebben vastgesteld. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank uit van de belastbaarheid zoals die is neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 juli 2011. Mede gelet op de nadere toelichting van de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 19 april 2012 is de rechtbank er voldoende van overtuigd dat appellant geschikt is voor de geduide functies. Voor zover er al sprake zou zijn van omgevingslawaai in de geduide functies, zijn deze functies niet ongeschikt voor appellant. Er zijn geen (objectiveerbare) beperkingen voor horen aangenomen.
2.2.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, omdat het Uwv pas in beroep de medische geschiktheid van appellant voor de functies voldoende heeft toegelicht. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat de functies terecht aan de schatting ten grondslag zijn gelegd.
3.
Appellant is in hoger beroep gekomen voor zover de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. Appellant meent dat er onvoldoende naar zijn klachten is gekeken. Appellant heeft naar voren gebracht dat het Uwv stelt op de hoogte te zijn van zijn psychische gesteldheid, maar ten onrechte geen contact heeft opgenomen met Yulius of de GGZ. Appellant heeft erop gewezen dat hij een langdurig traject volgt in verband met een slaapstoornis en een stemmingswisselingsprogramma, waarvoor hij ten tijde van de
WIA-keuring al in onderzoek was.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen, wordt onderschreven.
4.2.
De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling dat er beter naar zijn klachten gekeken had moeten worden en overleg met zijn behandelaars plaats zou moeten vinden. Appellant is door de (bezwaar)verzekeringsarts onderzocht, er heeft dossieronderzoek plaatsgevonden en de informatie van de behandelaars is meegewogen, waarna een FML is opgesteld. Dat moet als voldoende worden beoordeeld.
4.3.
De Raad merkt verder op dat het de taak van de verzekeringsarts is om de bij appellant bestaande beperkingen voor het verrichten van arbeid weer te geven in de FML. De verzekeringsarts is daarvoor opgeleid en het vaststellen van beperkingen behoort tot zijn specifieke deskundigheid en taak. Indien de verzekeringsarts meent dat voldoende medische informatie voorhanden is, bestaat er geen verplichting om contact op te nemen met de behandelend arts(en). De verzekeringsarts heeft beperkingen opgenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren, waarbij te denken valt aan hoge tempodruk, conflicthantering, deadlines, hoge verantwoordelijkheid en onregelmatige werktijden. De Raad stelt vast dat de verzekeringsarts rekening heeft gehouden met de psychische klachten van appellant, uitgaande van de op dat moment aanwezige medische gegevens. De Raad onderschrijft het standpunt van het Uwv dat er ten tijde in geding voldoende materiaal voorhanden was om tot een verantwoord oordeel te kunnen komen.
4.4.
Daaraan kunnen niet afdoen de mededelingen van appellant dat hij sinds 2010
behandel- en onderzoekstrajecten bij de GGZ volgt. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 19 april 2011 blijkt dat deze op de hoogte was van de verwijzing in november 2010 naar de GGZ en dat deze de informatie van de GZ-psycholoog van 2 februari 2011 in de beoordeling van de belastbaarheid van appellant heeft betrokken.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML, heeft de rechtbank eveneens terecht geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren. Daarbij wordt verwezen naar de rapporten van de (bezwaar)arbeidsdeskundigen van
12 juli 2011, 21 december 2011 en 19 april 2012, waarin de signaleringen met betrekking tot de belastende factoren van de functies afdoende gemotiveerd zijn toegelicht.
4.6.
Uit het overwogene onder 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en J.J.T. van den Corput en B.W.N. de Waard als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) S. Aaliouli

QH