ECLI:NL:CRVB:2014:2788
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de rechtsgevolgen van een besluit tot toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan betrokkene, die eerder in loondienst heeft gewerkt in Nederland en Duitsland. Betrokkene had zich ziek gemeld op 11 mei 2007 en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. In december 2008 diende hij een aanvraag in voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kende betrokkene op 4 maart 2009 een WGA-loonaanvullingsuitkering toe, maar deze werd voorlopig als voorschot betaald in afwachting van een beslissing over een mogelijke buitenlandse uitkering.
De Duitse autoriteiten hebben betrokkene op 21 juli 2010 een Altersrente toegekend, wat leidde tot een herbeoordeling van de Nederlandse uitkering. Appellant stelde dat de Altersrente als een arbeidsongeschiktheidsuitkering moest worden aangemerkt en in mindering moest worden gebracht op de WIA-uitkering. De rechtbank Groningen oordeelde echter dat appellant niet had onderzocht of de Nederlandse en Duitse uitkeringen als gevolg van dezelfde arbeidsongeschiktheid waren verleend, en vernietigde het besluit van appellant.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep bevestigd dat de Altersrente niet als arbeidsongeschiktheidsuitkering kan worden aangemerkt, maar als een ouderdomspensioen. De Raad oordeelde dat de Altersrente terecht in mindering is gebracht op de WIA-uitkering, zij het aanvankelijk op een onjuiste wettelijke grondslag. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand, en appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 974,-.