Uitspraak
OVERWEGINGEN
7 maart 2012 zorgvuldig heeft bestudeerd en een reactie daarop heeft gegeven.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die voorheen als magazijnmedewerker werkte, had zich op 13 oktober 2011 ziek gemeld met klachten aan zijn linkerschouder en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de ZW-uitkering per 22 maart 2012, omdat appellant niet meer ongeschikt werd geacht voor zijn eigen arbeid. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan te nemen dat de beperkingen van appellant onjuist waren vastgesteld.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn psychische klachten onvoldoende waren meegewogen door de artsen van het Uwv. Hij stelde dat hij onder behandeling was bij verschillende zorgverleners en dat zijn psychische klachten een rol speelden bij zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigde echter het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld. De verzekeringsartsen hadden alle beschikbare informatie meegewogen en de klachten van appellant voldoende aandacht gegeven. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe gegevens waren die erop wezen dat de psychische beperkingen op de datum van de beëindiging van de uitkering waren onderschat.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat appellant op 22 maart 2012 geschikt was voor zijn arbeid. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.S. van der Kolk als voorzitter en J.J.T. van den Corput en B.W.N. de Waard als leden, in aanwezigheid van griffier S. Aaliouli.