ECLI:NL:CRVB:2014:2785

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2014
Publicatiedatum
19 augustus 2014
Zaaknummer
12-6786 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toekenning en uitbetaling van roosterwijzigingstoeslagen voor tijdelijke roosterwijzigingen in het kader van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om toekenning en uitbetaling van roosterwijzigingstoeslagen voor tijdelijke roosterwijzigingen. Appellant, werkzaam als toezichthouder bij de afdeling Handhaving Openbare Ruimte van stadsdeel Zuidoost, had in 2010 een verzoek ingediend voor roosterwijzigingstoeslagen met terugwerkende kracht naar 1 januari 2009. Dit verzoek werd afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarna appellant bezwaar maakte en uiteindelijk hoger beroep instelde.

De Raad heeft vastgesteld dat het college, na de inwerkingtreding van de Wet van 7 februari 2013, in de plaats is getreden van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost. De Raad heeft de uitleg van artikel 3.35 van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA) onderschreven, waarin wordt gesteld dat een tijdelijke roosterwijziging enkel betrekking heeft op specifieke uren in de weekenden en avonden. De Raad oordeelde dat de door appellant voorgestane uitleg van de term 'roosterwijziging' niet correct is, omdat deze zou leiden tot een inconsistentie in de toepassing van de regeling.

Daarnaast werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel door de Raad afgewezen, omdat de toepassing van de regeling in andere stadsdelen niet relevant was voor de situatie van appellant. De Raad concludeerde dat het college het verzoek van appellant terecht had afgewezen, mede omdat het verzoek deels betrekking had op een reeds verstreken periode en geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangedragen die een andere beslissing rechtvaardigden. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellant verworpen en de aangevallen uitspraak bevestigd.

Uitspraak

12/6786 AW, 12/6788 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 november 2012, 11/5111 en 11/6038 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het College van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 7 februari 2013 tot wijziging van de Gemeentewet en enige andere wetten in verband met het afschaffen van de bevoegdheid van gemeentebesturen om deelgemeenten in te stellen (Stb 2013, 76) is het college in de plaats getreden van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost (dagelijks bestuur), ten name van wie dit geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van college, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan het dagelijks bestuur.
Namens appellant heeft mr. K.I. Meijering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Meijering. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H.A.E. van Soest.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant was vanaf 2007 vanuit stadsdeel Centrum gedetacheerd bij stadsdeel Zuidoost. Vanaf 1 januari 2010 is hij aangesteld bij stadsdeel Zuidoost als toezichthouder bij de afdeling Handhaving Openbare Ruimte. Appellant heeft op 13 oktober 2010 verzocht om toekenning en uitbetaling per 1 januari 2009 (lees: 2010) van roosterwijzingingstoeslagen voor tijdelijke roosterwijzigingen, zoals bedoeld in artikel 3.35 van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA). Bij besluit van 21 september 2011 (bestreden besluit) is dit verzoek afgewezen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Partijen hebben ingestemd met rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het college heeft het bezwaarschrift naar de rechtbank doorgestuurd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 3.35, eerste lid, van de NRGA, zoals luidende ten tijde van belang, heeft de ambtenaar recht op een roosterwijzigingstoeslag voor:
a. een roosterwijziging die minder dan 31 kalenderdagen vóór ingang aan die ambtenaar is meegedeeld, en
b. een tijdelijke roosterwijziging.
Ingevolge het tweede lid van het artikel wordt onder roosterwijziging verstaan het ingaan van een nieuw rooster dat betrekking heeft op uren tussen vrijdag 18.00 uur en de daaropvolgende maandag 8.00 uur en uren tussen 18.00 uur en de daaropvolgende dag 8.00 uur. In het derde lid van artikel 3.35 is bepaald dat onder tijdelijke roosterwijziging wordt verstaan een roosterwijziging van maximaal 31 dagen waarbij minimaal een dienst in een ander rooster wordt gewerkt. Op grond van het vierde lid wordt de roosterwijzigingstoeslag berekend over de uren waarop de ambtenaar door de roosterwijziging heeft gewerkt en die niet voorkomen in het voorgaande rooster.
3.2.
De Raad onderschrijft de uitleg die het college aan deze bepaling geeft, inhoudende dat de term “roosterwijziging” in het derde lid van artikel 3.35 moet worden uitgelegd aan de hand van de definitie van die term in het tweede lid. Een tijdelijke roosterwijziging als bedoeld in het eerste lid, onder b, in samenhang met het genoemde derde lid, heeft aldus uitsluitend betrekking op, kort gezegd, de uren in de weekends en in de avonden en nachten, net zoals dat geldt voor een (te laat bekend gemaakte) definitieve roosterwijziging als bedoeld in het eerste lid, onder a, in samenhang met het tweede lid. Andere uren die zijn gewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijke rooster vallen dus buiten het begrip “tijdelijke roosterwijziging”. Het wel meetellen van laatstbedoelde uren zoals dat door appellant is bepleit, zou er op neerkomen dat één en dezelfde term, te weten de term “roosterwijziging”, in één en dezelfde bepaling, namelijk artikel 3.35 van de NRGA, op twee verschillende manieren zou moeten worden uitgelegd, al naar gelang sprake is van een wijziging, bedoeld in het eerste lid, onder a, of een wijziging als bedoeld in datzelfde lid, onder b. Noch de tekst van de bepaling, die één enkele, heldere definitie geeft, noch de geschiedenis van de totstandkoming daarvan geeft voor deze uitleg enige grond.
3.3.
Het beroep dat appellant heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin. Het college heeft weliswaar bevestigd dat ten tijde in geding binnen het stadsdeel Centrum en bij de dienst Stadstoezicht, als gevolg van foutieve interpretaties uit het verleden, nog op de door appellant voorgestane wijze toepassing werd gegeven aan artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder b, van de NRGA, maar indertijd geschiedde die toepassing door andere bestuursorganen dan het orgaan waar appellant werkzaam was, te weten het voormalige stadsdeel Zuidoost. Alleen hierom al kan appellant geen rechten aan de bedoelde gang van zaken ontlenen. Het college heeft overigens benadrukt dat, nu thans nog slechts sprake is van één uitvoerend bestuursorgaan, de toepassing van de regeling binnen alle diensten is of zal worden gelijkgetrokken conform de onder 3.2 omschreven uitleg.
3.4.
Het overwogene onder 3.2 en 3.3 betekent dat het college het verzoek van appellant terecht heeft afgewezen. Bij die overwegingen komt nog dat het verzoek, dat deels een reeds verstreken periode beslaat, mede een verzoek inhoudt om terug te komen van eerdere, in rechte vaststaande besluitvorming. Ook al zou appellant in inhoudelijk opzicht het gelijk aan zijn kant hebben gehad, dan nog had het verzoek voor zover het de bedoelde strekking had niet voor inwilliging in aanmerking behoeven te worden gebracht, nu appellant daarbij geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangedragen.
3.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2014.
(getekend) B.J. van de Griend
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD