ECLI:NL:CRVB:2014:2774
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.P.M. Zeijen
- R.H.M. Roelofs
- P.W. van Straalen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van opgelegde maatregelen bijstand op basis van verwijtbaar gedrag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarbij de rechtbank het beroep van appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond heeft verklaard. Appellanten, die bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), zijn geconfronteerd met twee maatregelen die hun bijstand met 100% verlagen. De eerste maatregel betreft het niet gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, terwijl de tweede maatregel voortvloeit uit het niet verschijnen van appellante op een intakegesprek. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 augustus 2014 uitspraak gedaan en de opgelegde maatregelen bevestigd.
De Raad heeft vastgesteld dat appellanten verwijtbaar hebben gehandeld. Appellant heeft het traject tot parkeercontroleur voortijdig beëindigd, wat door het college is aangemerkt als een gedraging van de tweede categorie. Dit leidde tot de eerste maatregel van bijstandsverlaging voor de duur van één maand. De Raad oordeelt dat het college terecht deze maatregel heeft opgelegd, gezien de ernst van de gedragingen en de persoonlijke omstandigheden van appellanten.
Wat betreft de tweede maatregel, die voortvloeit uit het niet verschijnen van appellante op een intakegesprek, heeft de Raad ook geen aanleiding gezien om de opgelegde maatregel te matigen. Appellanten hebben aangevoerd dat de hoogte van de maatregel onevenredig zwaar is, maar de Raad oordeelt dat het college de maatregelen in overeenstemming met de WWB heeft opgelegd. De Raad bevestigt dat de opgelegde maatregelen evenredig zijn en dat er geen grond is voor matiging. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd.