ECLI:NL:CRVB:2014:2755

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
15 augustus 2014
Zaaknummer
13-6215 WSF-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van beroep inzake boete opgelegd door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van betrokkene tegen een boete die door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap was opgelegd. De boete was het gevolg van een herziening van de studiefinanciering van betrokkene, waarbij werd vastgesteld dat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor feitelijke bewoning op het adres waar zij stond ingeschreven.

De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat zij van oordeel was dat betrokkene verschoonbaar te laat bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 7 juli 2012. De Raad oordeelde echter anders. De Raad stelde vast dat betrokkene weliswaar te laat bezwaar had gemaakt, maar dat er geen reden was om deze termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. De Raad oordeelde dat de brief van 10 juli 2012, waarin het voornemen tot boeteoplegging werd aangekondigd, niet verwarrend was en dat betrokkene voldoende mogelijkheden had om tijdig bezwaar te maken.

Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Tevens heeft de Raad appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 974,-. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de noodzaak voor appellanten om duidelijk te zijn in hun communicatie over beslissingen en de mogelijkheid tot bezwaar.

Uitspraak

13/6215 WSF-PV
Datum uitspraak: 9 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 29 oktober 2013, 13/124 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Zitting hebben: J. Brand, G. van Zeben-de Vries, D.S. de Vries
Griffier: J.R. van Ravenstein
Ter zitting zijn verschenen: namens appellant mr. G.J.M. Naber en namens betrokkene
mr. Th. Martens, advocaat.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak behoudens de beslissing tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 27 december 2012 voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 7 juli 2012 niet-ontvankelijk is verklaard ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 27 december 2012 voor het overige
niet-ontvankelijk;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 974,-.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1.1. Bij besluit van 7 juli 2012 is de aan betrokkene toegekende studiefinanciering vanaf januari 2012 herzien naar de norm voor een thuiswonende studerende en is het dientengevolge te veel betaalde bedrag van betrokkene teruggevorderd.
1.2. Bij brief van 10 juli 2012 heeft appellant betrokkene meegedeeld dat hij het voornemen heeft betrokkene een boete op te leggen van € 571,62 omdat zij niet voldoet aan de voorwaarde van feitelijke bewoning op het adres waaronder zij in de GBA staat ingeschreven.
1.3. Bij besluit van 3 augustus 2012 heeft appellant aan betrokkene een boete opgelegd van
€ 571,62.
1.4. Het door betrokkene bij brief van 4 september 2012, door de Minister ontvangen op
6 september 2012, tegen het besluit van 3 augustus 2012 gemaakte bezwaar is door appellant tevens opgevat als bezwaar tegen het besluit van 7 juli 2012.
1.5. Bij besluit van 27 december 2012 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 7 juli 2012 niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en een verschoonbare reden daarvoor ontbreekt. Voorts is de opgelegde boete bij het bestreden besluit gehandhaafd. Daarbij is gesteld dat nu de herziening in rechte onaantastbaar is geworden er geen inhoudelijke toetsing van de boete meer mogelijk is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op de bezwaren te nemen met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank is van oordeel dat appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 7 juli 2012 ten onrechte
niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe is overwogen dat betrokkene verschoonbaar te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 7 juli 2012. Betrokkene heeft eerst kennis genomen van het besluit van 7 juli 2012 nadat zij naar aanleiding van de brief van 10 juli 2012 contact had opgenomen met appellant. Met de brief van 10 juli 2012 is verwarring gewekt nu daarin nadrukkelijk staat vermeld dat niet tegen het voornemen maar pas tegen het definitieve boetebesluit bezwaar mogelijk is. Bovendien bevat het besluit van 7 juli 2012 geen expliciete bezwaarclausule, maar wordt slechts verwezen naar de, niet bijgevoegde, toelichting. Nu het bezwaar tegen de boete ongegrond is verklaard met een verwijzing naar het rechtens onaantastbare besluit van 7 juli 2012 en appellant opnieuw dient te beslissen op het bezwaar tegen dat besluit, is ook het beroep tegen de bij het bestreden besluit gehandhaafde boete gegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de termijnoverschrijding van het bezwaar tegen het besluit van 7 juli 2012 verschoonbaar is.
4.1. Betrokkene heeft in beroep verklaard dat zij na ontvangst van de brief van 10 juli 2012 telefonisch contact met appellant heeft opgenomen en zij toen per post een afschrift van het digitaal verzonden besluit van 7 juli 2012 heeft ontvangen, dan wel voor dat besluit werd verwezen naar de website ‘Mijn DUO’. De Raad is dan ook met de rechtbank, en dit is overigens tussen partijen ook niet in geschil, van oordeel dat betrokkene te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 7 juli 2012.
4.2. De Raad is evenwel anders dan de rechtbank van oordeel dat er geen reden is de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Niet valt in te zien dat betrokkene door de brief van 10 juli 2012 op het verkeerde been is gezet. De brief van 10 juli 2012 gaat onmiskenbaar over het voornemen tot boeteoplegging en niet over herziening en terugvordering. Er kan slechts uit worden afgeleid dat tegen het voornemen tot boeteoplegging geen bezwaar kan worden gemaakt. Voorts leidt de omstandigheid dat het besluit van 7 juli 2012 geen expliciete bezwaarclausule bevat evenmin tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. In het besluit wordt aangegeven: ‘Ben je het niet eens met een beslissing? Lees de toelichting’. Betrokkene, die al in februari 2010 heeft gekozen voor digitale verzending van berichten studiefinanciering, had nadat zij via de post een kopie van het digitaal verzonden besluit van 7 juli 2012 had ontvangen dan wel zij door appellant voor dat besluit was verwezen naar de website ‘Mijn DUO’, via die website de toelichting kunnen raadplegen. Voorts had betrokkene ter zake bij appellant (telefonisch) navraag kunnen doen.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de beroepsgrond van appellant slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, moet het beroep tegen het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 7 juli 2012 niet-ontvankelijk is verklaard ongegrond worden verklaard.
5.1. Appellant heeft ter zitting bij de Raad het bestreden besluit voor zover daarbij de boete is gehandhaafd als ook het boetebesluit van 3 augustus 2012 onvoorwaardelijk ingetrokken. Als gevolg van deze intrekking, en nu ook overigens niet van enig resterend belang is gebleken, is het procesbelang van betrokkene bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit voor zover het betreft de boete komen te vervallen.
5.2. Doende hetgeen de rechtbank dan ook vervolgens zou behoren te doen, dient het beroep tegen het bestreden besluit voor zover het betreft de boete niet-ontvankelijk te worden verklaard.
6. Nu appellant de besluiten ten aanzien van de boete heeft ingetrokken ziet de Raad aanleiding om appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 974,- voor verleende rechtsbijstand.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) J.R. van Ravenstein (getekend) J. Brand
ew