Uitspraak
OVERWEGINGEN
.”
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Spanje, ontving sinds juli 2005 een uitkering op grond van de Algemene Oudersdomswet (AOW). In het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) was hij als verdragsgerechtigde aangemerkt, wat betekende dat hij recht had op zorg in Spanje ten laste van Nederland. Voor dit recht was hij echter ook een buitenlandbijdrage verschuldigd. De appellant stelde dat hij op basis van een brief van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 24 september 2007 gerechtvaardigd vertrouwen had dat hij over 2008 geen buitenlandbijdrage verschuldigd was.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Zorginstituut ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep kwam tot een andere conclusie. De Raad oordeelde dat de appellant inderdaad aan de brief van de Svb het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen dat hij geen buitenlandbijdrage verschuldigd was. De Raad wees erop dat de Svb in de brief had aangegeven dat de buitenlandbijdrage ten onrechte was ingehouden op het pensioen van de appellant, wat de indruk wekte dat er geen bijdrage meer verschuldigd was.
De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Zorginstituut, herroepte het besluit van 15 juli 2011 en veroordeelde het Zorginstituut in de proceskosten van de appellant. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van overheidsinstanties en de gevolgen van gerechtvaardigd vertrouwen in de context van sociale zekerheidsrecht.