ECLI:NL:CRVB:2014:2746

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2014
Publicatiedatum
15 augustus 2014
Zaaknummer
12-4806 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en urenbeperking bij chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS)

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De appellant, die lijdt aan het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS), had een loongerelateerde uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ontvangen. Het Uwv had de urenbeperking vastgesteld op vier uur per dag, maar de appellant stelde dat hij maximaal twee uur per dag kon werken, gebaseerd op zijn eigen ervaringen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.

De Raad oordeelde dat er geen medisch substraat was om een verdergaande urenbeperking aan te nemen dan door het Uwv was gedaan. Er waren geen somatische verklaringen voor de gediagnostiseerde CVS en de richtlijnen die het Uwv had gevolgd, zoals de Standaard verminderde arbeidsduur en het Protocol CVS, verplichtten het Uwv niet om enkel uit te gaan van de ervaringen van de appellant. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de urenbeperking tot vier uur per dag voldoende rekening hield met de vermoeidheidsklachten van de appellant.

De Raad concludeerde dat de arbeidsdeskundige rapporten voldoende gemotiveerd waren en dat er geen aanleiding was voor een neuropsychologisch onderzoek, aangezien er geen medische gronden voor waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/4806 WIA
Datum uitspraak: 15 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 juli 2012, AWB 12/801 WIA (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A.I. Timmermans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Timmermans. Het Uwv is - met bericht van verhindering - niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Aan appellant, die laatstelijk werkzaam is geweest als bedrijfsleider, is met ingang van
23 februari 2008 een loongerelateerde uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend.
1.2. Bij besluit van 8 juni 2011 heeft het Uwv aan appellant bericht dat die loongerelateerde uitkering op 23 september 2011 eindigt en dat aan hem per die datum een
WGA-vervolguitkering wordt toegekend, berekend naar een uitkeringspercentage van 50,75%.
1.3. Bij besluit van 12 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 juni 2011 ongegrond verklaard. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid per 23 september 2011 vastgesteld op 71%, hetgeen indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 65-80% impliceert.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank is van oordeel dat het medisch en arbeidskundig onderzoek door het Uwv op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, en dat indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 65-80% op goede gronden heeft plaatsgevonden.
3.
In hoger beroep voert appellant met name aan dat er een verdergaande urenbeperking noodzakelijk is dan het Uwv heeft aangenomen. Appellant acht zich, gebaseerd op zijn eigen ervaringen, maximaal in staat tot twee uur werken per dag. Appellant acht zich niet in staat de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen, omdat deze te zwaar voor hem zijn.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Appellant lijdt aan het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS). Appellant is daarvoor ook geruime tijd behandeld. Uitgaande van deze diagnose heeft het Uwv in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) beperkingen opgenomen in verband met een verminderd energetisch niveau. Het Uwv acht appellant geschikt voor passende werkzaamheden gedurende ongeveer vier uur per dag. Ook zijn er in de FML beperkingen opgenomen voor (sterk) wisselende diensten en nachtdiensten.
4.3.
Appellant is van oordeel dat hij maximaal twee uur per dag kan werken. Hij baseert dit op zijn ervaringen bij zijn laatste werkgever, waar hij voor halve dagen heeft hervat. Volgens appellant heeft hij daar echter nooit reëel vier uur kunnen werken, gelet op de vele pauzes die hij nodig had om het werk vol te kunnen houden.
4.4.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen medisch substraat is om een verdergaande urenbeperking aan te nemen dan door het Uwv is gedaan. Er zijn ook geen somatische verklaringen gevonden voor de gediagnostiseerde CVS. Het Uwv heeft de urenbeperking mede vastgesteld aan de hand van de Standaard verminderde arbeidsduur en het Protocol CVS. Deze richtlijnen bevatten echter geen verplichting voor het Uwv om, in een situatie als deze, waar geen medisch substraat voor de diagnose CVS is aan te wijzen, enkel uit te gaan van de ervaringen van appellant. Daaraan doet niet af dat het Uwv die ervaringen als geloofwaardig bestempelt.
De Raad onderschrijft derhalve het oordeel van de rechtbank dat met een urenbeperking tot vier uur per dag voldoende rekening is gehouden met de vermoeidheidsklachten van appellant. Voor een neuropsychologisch onderzoek ziet de Raad, evenmin als de rechtbank, aanleiding, nu er geen medische gronden zijn voor een dergelijk onderzoek.
4.5.
In de arbeidsdeskundige rapporten, met name die van 19 maart 2012 en van
26 oktober 2012, is voldoende gemotiveerd dat appellant in staat is, met inachtname van de vastgestelde beperkingen, de geselecteerde functies te verrichten.
4.6.
Hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.1 tot en met 4.5 leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E.W. Akkerman en
B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) I.J. Penning
IvZ