In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De appellant, die lijdt aan het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS), had een loongerelateerde uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ontvangen. Het Uwv had de urenbeperking vastgesteld op vier uur per dag, maar de appellant stelde dat hij maximaal twee uur per dag kon werken, gebaseerd op zijn eigen ervaringen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.
De Raad oordeelde dat er geen medisch substraat was om een verdergaande urenbeperking aan te nemen dan door het Uwv was gedaan. Er waren geen somatische verklaringen voor de gediagnostiseerde CVS en de richtlijnen die het Uwv had gevolgd, zoals de Standaard verminderde arbeidsduur en het Protocol CVS, verplichtten het Uwv niet om enkel uit te gaan van de ervaringen van de appellant. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de urenbeperking tot vier uur per dag voldoende rekening hield met de vermoeidheidsklachten van de appellant.
De Raad concludeerde dat de arbeidsdeskundige rapporten voldoende gemotiveerd waren en dat er geen aanleiding was voor een neuropsychologisch onderzoek, aangezien er geen medische gronden voor waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.