ECLI:NL:CRVB:2014:2737

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2014
Publicatiedatum
13 augustus 2014
Zaaknummer
12-5107 WAZ-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking van de rechter in hoger beroep tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarbij hij betrokken was in een geschil met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Tijdens de zitting op 20 juni 2014 heeft verzoeker een verzoek tot wraking ingediend tegen de behandelend rechter, mr. R.E. Bakker, op basis van vermeende vooringenomenheid. Verzoeker stelde dat mr. Bakker niet voldoende aandacht had besteed aan het dossier en dat hij niet de gelegenheid had gekregen om zijn standpunten volledig naar voren te brengen. Verzoeker voerde aan dat de zitting zich enkel had gericht op het onderwerp schadevergoeding, terwijl er meer aan de hand was in de zaak. Hij betwijfelde ook of zijn hoger beroep door een enkelvoudige kamer behandeld mocht worden, gezien de complexiteit van de zaak.

De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om wraking beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, dat stelt dat een rechter gewraakt kan worden op basis van feiten die de onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De Raad oordeelde dat verzoeker voldoende gelegenheid had gekregen om zijn argumenten naar voren te brengen en dat de door hem aangevoerde gronden voor wraking niet voldoende waren om aan te nemen dat mr. Bakker vooringenomen was. De Raad benadrukte dat wraking niet bedoeld is als een rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen en dat de rechter in een enkelvoudige kamer de leiding heeft over de zitting.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het verzoek om wraking afgewezen, waarbij de Raad concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van mr. Bakker. De beslissing is openbaar uitgesproken op 11 augustus 2014.

Uitspraak

12/5107 WAZ-W
Datum uitspraak: 11 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
17 augustus 2012, 12/618, in het geding tussen verzoeker en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 20 juni 2014.
Bij brief van 24 juni 2014 heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechter, mr. R.E. Bakker (mr. Bakker).
Mr. Bakker en het Uwv hebben bij brief van 7 juli 2014 respectievelijk 10 juli 2014 gereageerd op het wrakingsverzoek.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 28 juli 2014. Verzoeker is in persoon verschenen. Mr. Bakker is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2.
Verzoeker heeft aan het verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat mr. Bakker ter zitting blijk heeft gegeven van een vooringenomen (eind)standpunt, zonder zich werkelijk te verdiepen in het volledige dossier en zonder verzoeker voldoende gelegenheid te geven voor zijn betoog. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verzoeker aangevoerd dat geen vooronderzoek is ingesteld en dat mr. Bakker geen enkele vraag aan het Uwv heeft gesteld. Het conflict tussen verzoeker en het Uwv gaat over veel meer dan het onderwerp schadevergoeding, terwijl op de zitting van 20 juni 2014 alleen dat onderwerp aan de orde is geweest en dan nog in onvoldoende mate, aldus verzoeker. Verzoeker is aldus niet in de volle breedte van de zaak gehoord. Daarnaast vraagt verzoeker zich af of zijn hoger beroep, gezien de complexiteit, wel door een enkelvoudige kamer mocht worden behandeld. Ten slotte heeft verzoeker aangevoerd dat mr. Bakker de zitting heeft gesloten zonder mede te delen wanneer de uitspraak volgt.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
3.2.
De wijze waarop gebruik wordt gemaakt van het vooronderzoek als bedoeld in afdeling 8.2.2 van de Awb betreft een procedurele kwestie. Naar vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 17 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP8906) is wraking niet bedoeld als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen. Dit geldt eveneens voor de beslissing om de zaak te laten behandelen door een enkelvoudige kamer van de Raad.
3.3.
De behandeling ter zitting is onder meer bedoeld om partijen de gelegenheid te geven hun in de loop van de procedure ingenomen standpunten toe te lichten, maar niet om voor het eerst nieuwe geschilpunten naar voren te brengen. De rechter die zitting heeft in een enkelvoudige kamer heeft de leiding van de zitting, waartoe ook kan behoren het inperken van de spreektijd van partijen. Uit het proces-verbaal van de zitting van 20 juni 2014 blijkt dat mr. Bakker, nadat verzoeker en het Uwv in twee termijnen hun standpunt hadden toegelicht, verzoeker nogmaals de ruimte heeft geboden enkele opmerkingen te maken. Mr. Bakker heeft daarbij ook te kennen gegeven te willen komen tot afronding van de zitting en nadat verzoeker toch nog meer kwijt wilde heeft mr. Bakker het onderzoek ter zitting gesloten. Gelet op het doel van de zitting vormt dit echter geen zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat mr. Bakker jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Hierbij is ook van belang dat uit het opgemaakte proces-verbaal niet anders kan worden geconcludeerd dan dat verzoeker ruimschoots de gelegenheid heeft gehad zijn argumenten ter zitting naar voren te brengen en voorts dat verzoeker in de loop van het hoger beroep zijn standpunt meerdere malen naar voren heeft gebracht, wat mede de grondslag vormt voor de door de Raad te wijzen uitspraak.
3.4.
De omvang van het geding bij de bestuursrechter wordt in belangrijke mate bepaald door het onderwerp waarop het bestreden besluit betrekking heeft. Daarbuiten kan de bestuursrechter in ieder geval niet treden. Dat mr. Bakker ter zitting van 20 juni 2014 verzoeker heeft voorgehouden dat zijn toetsingsmogelijkheden in die zin beperkt zijn getuigt dan ook niet van vooringenomenheid van mr. Bakker.
3.5.
De stelling dat mr. Bakker geen enkele vraag aan het Uwv heeft gesteld leidt evenmin tot toewijzing van het verzoek om wraking. Een dergelijke wijze van behandeling impliceert niet dat de behandelend rechter zijn definitieve oordeel al op voorhand heeft gevormd en maakt dan ook niet dat sprake is van een zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat hij vooringenomen is.
3.6.
Artikel 8:65, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzitter, zodra het onderzoek ter zitting is gesloten, meedeelt wanneer uitspraak zal worden gedaan. Gelet op de inhoud van het proces-verbaal en de reactie van het Uwv op het wrakingsverzoek is aannemelijk dat mr. Bakker deze mededeling ten onrechte achterwege heeft gelaten. Ook dit vormt echter geen grond voor de objectief gerechtvaardigde vrees dat mr. Bakker niet in onpartijdigheid zijn oordeel zal vormen.
4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en J. Brand en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) J.T.P. Pot

HD