ECLI:NL:CRVB:2014:2684

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
7 augustus 2014
Zaaknummer
13-35 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en afwijzing verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek van appellante om een beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid per 12 februari 2007. Appellante had eerder een WAO-uitkering ontvangen, maar het Uwv had haar verzoek om een nieuwe beoordeling afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren gepresenteerd. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.

De Raad oordeelde dat de rechtbank het juiste toetsingskader had gehanteerd en dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten waren die een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid per 12 februari 2007 rechtvaardigden. De Raad bevestigde dat de eerdere besluiten van het Uwv, die betrekking hadden op de periode van 13 maart 2005 tot 8 april 2008, voldoende waren om de afwijzing van het verzoek te onderbouwen. Appellante had geen nieuwe argumenten aangedragen die de eerdere besluiten konden weerleggen.

De Centrale Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van griffier I.J. Penning, en werd openbaar uitgesproken op 16 juli 2014.

Uitspraak

13/35 WAO
Datum uitspraak: 16 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
29 november 2012, 12/1942 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2014.
Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 5 oktober 2011 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat zij niet kan worden ontvangen in haar verzoek om een beoordeling van haar mate van arbeidsongeschiktheid per 12 februari 2007. Dit besluit is gebaseerd op de overweging dat bij de besluiten van 7 februari 2008, 1 juli 2008 en 10 november 2009, handelend over de periode van 13 maart 2005 tot 8 april 2008, al is beslist over de mate van arbeidsongeschiktheid per 12 februari 2007.
1.2. Het bezwaar van appellante is door het Uwv bij besluit van 3 april 2012 (bestreden besluit) kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat uit het bezwaarschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken blijkt dat de bezwaren nimmer kunnen leiden tot een gehele of gedeeltelijke herroeping van het besluit van 5 oktober 2011.
2.1. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2. In de aangevallen uitspraak is daartoe overwogen dat de Raad bij uitspraak van 2 mei 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW4701) over de besluiten van het Uwv van 7 februari 2008,
1 juli 2008 en 10 november 2009 heeft geoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht aan appellante een WAO-uitkering heeft toegekend over de periode van 13 maart 2005 tot 8 april 2008 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Hierbij heeft de Raad overwogen dat in de toekenning van de WAO-uitkering over de periode van 13 maart 2005 tot 8 april 2008 een oordeel ligt besloten over de arbeidsongeschiktheid van appellante per
12 februari 2007.
2.3. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft aangevoerd. Hiervan uitgaande kan niet worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsbeginsel of met een algemene rechtsbeginsel.
3.
In hoger beroep heeft appellante haar eerder ingenomen standpunt herhaald dat de uitspraak van de Raad van 2 mei 2012 ziet op de toekenning van een WAO-uitkering per
13 maart 2005 en de intrekking daarvan per 8 april 2008. De nieuwe klachten waarvoor appellante zich op 14 februari 2005 heeft ziek gemeld vanuit de WW en waarvoor zij 104 weken ziekengeld heeft ontvangen, zijn niet beoordeeld per 12 februari 2007 (einde wachttijd).
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vastgesteld wordt dat de rechtbank bij de toetsing van het bestreden besluit het juiste toetsingskader heeft gehanteerd. Voorts wordt met de rechtbank geoordeeld dat door appellante bij haar herhaalde aanvraag van 26 augustus 2010 om een beoordeling van haar recht op een uitkering ingevolge de WAO met ingang van 12 februari 2007 geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn gepresenteerd aan het Uwv. Het Uwv mocht het verzoek dan ook afwijzen met verwijzing naar zijn besluiten van 7 februari 2008, 1 juli 2008 en 10 november 2009.
4.2.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
4.3.
Omdat het hoger beroep niet slaagt volgt uit artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk is, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014.
(getekend) J.J.T van den Corput
(getekend) I.J. Penning

IJ