ECLI:NL:CRVB:2014:2658
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de aanvraag om toelating tot maatschappelijke opvang op basis van de Wmo voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om toelating tot de maatschappelijke opvang ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door een gezin van Oezbeekse vluchtelingen. De Raad heeft vastgesteld dat de appellanten, die in Nederland asiel hebben aangevraagd, niet rechtmatig in Nederland verblijven. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de situatie van de appellanten niet zodanig was dat er een positieve verplichting voor het college bestond om hen opvang te verlenen. De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat appellante 5, als kwetsbaar persoon, recht heeft op bescherming van haar privé- en gezinsleven volgens artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Ondanks de omstandigheden waarin het gezin zich bevond, zoals het feit dat zij onderdak hadden en financieel ondersteund werden door derden, oordeelde de Raad dat de weigering van het college om hen toe te laten tot de maatschappelijke opvang een 'fair balance' vertoonde tussen de publieke belangen en de particuliere belangen van de appellanten. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen, en er is geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.