ECLI:NL:CRVB:2014:2645

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2014
Publicatiedatum
5 augustus 2014
Zaaknummer
12-4113 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting door het verrichten van op geld waardeerbare werkzaamheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De appellante ontving naast haar uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ook aanvullende bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De gemeente Sittard-Geleen heeft echter vastgesteld dat appellante op paranormale beurzen betaalde sessies aanbood, wat zij niet had gemeld. Dit leidde tot een onderzoek en uiteindelijk tot de intrekking van haar bijstandsuitkering en de terugvordering van eerder verstrekte bijstand. De Raad oordeelde dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door deze werkzaamheden niet te melden, waardoor niet kon worden vastgesteld of zij recht had op bijstand. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat de onderzoeksresultaten voldoende basis boden voor de intrekking van de bijstand en dat appellante niet had aangetoond dat zij recht had op bijstand. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en het bijhouden van een deugdelijke administratie voor bijstandsontvangers.

Uitspraak

12/4113 WWB, 12/6619 WWB
Datum uitspraak: 5 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 22 juni 2012, 12/585 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen per brief laten weten dat bij de zaak inzake het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak ook het besluit van het college van 7 augustus 2012 (geregistreerd onder nummer 12/6619) zal worden betrokken.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Berkel. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F. Jans.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving naast haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aanvullende bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). In verband met haar arbeidsongeschiktheid was zij vrijgesteld van arbeidsverplichtingen. Op 10 oktober 2010 en op 12 december 2010 heeft een medewerkster van de afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Sittard-Geleen (medewerkster) waargenomen dat appellante op de Paranormale Beurs van Aswima tegen betaling sessies hield met kaartlegging en “readings”. Bij de sessie waaraan de medewerkster deelnam vermeldde appellante dat het ook mogelijk was sessies aan huis te organiseren. De medewerkster heeft hieromtrent een verklaring afgelegd, die voor de afdeling Werk en Inkomen aanleiding is geweest tot nader onderzoek. In het kader van dit onderzoek is appellante een aantal malen uitgenodigd voor een gesprek, waarbij haar is verzocht stukken mee te nemen. Het onderzoek heeft verder bestaan uit het raadplegen van openbare bronnen en het afleggen van een huisbezoek. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een Rapportage beëindigingsonderzoek van 26 juli 2011.
1.2.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
23 september 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 maart 2012 (bestreden besluit), de aan appellante verleende bijstand vanaf 1 april 2008 in te trekken en de over de periode van 1 april 2008 tot en met 31 juli 2011 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 31.501,51 van appellante terug te vorderen. Aan deze besluitvorming ligt ten grondslag dat appellante op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht, die zij aan het college had moeten melden. Als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting en omdat de omvang van de activiteiten en de hoogte van de inkomsten door het ontbreken van een deugdelijke administratie dan wel anderszins niet met zekerheid kan worden bepaald, is niet meer vast te stellen of, en zo ja in welke mate, appellante vanaf 1 april 2008 in bijstandbehoevende omstandigheden heeft verkeerd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft ter zitting van de Raad kenbaar gemaakt dat zij het bezwaar tegen het besluit van het college van 7 augustus 2012 tot afwijzing van haar verzoek om uitstel van betaling van het terugvorderingsbedrag, dat op grond van artikel 4:125 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) deel uitmaakt van het geding in hoger beroep (geregistreerd onder nummer 12/6619 WWB), niet langer handhaaft.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geding ligt nog ter beoordeling voor de intrekking van de bijstand over de periode van 1 april 2008 tot en met 23 september 2011 (datum primaire besluit) en de terugvordering van de kosten van bijstand over de periode van 1 april 2008 tot en met 31 juli 2011.
4.2.
Appellante heeft niet betwist dat zij in de periode van 1 april 2008 tot maart 2011 als zogenoemd medium werkzaamheden heeft verricht op paranormale beurzen, waarvan zij geen melding heeft gemaakt aan het college. Daarmee staat vast dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.
4.3.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan appellante om aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat, als zij de inlichtingenverplichting destijds wel naar behoren was nagekomen, aan haar (aanvullende) bijstand was verleend.
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat het recht wel is vast te stellen omdat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen andere inkomsten heeft genoten dan haar inkomsten uit werkzaamheden op paranormale beurzen en die schattenderwijs zijn te stellen op € 90,- per maand.
4.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Nog daargelaten dat onvoldoende duidelijkheid - aan de hand van objectieve verifieerbare gegevens - is verkregen omtrent de aard, omvang en duur van de activiteiten en werkzaamheden van appellante op paranormale beurzen, bieden de onderzoeksbevindingen immers tevens een toereikende grondslag voor het standpunt van het college dat appellante daarnaast ook nog - eveneens verzwegen - werkzaamheden als medium thuis of aan huis heeft verricht. Dit kan onder meer worden afgeleid uit de verklaring van appellante van 19 juli 2011, waarin zij heeft verklaard dat zij mensen advies geeft, die bij haar thuis mogen komen en die zij ook spreekt aan de telefoon. Voorts is uit het onderzoek gebleken dat appellante in november 2008 en in november 2009 visitekaartjes heeft besteld waarop staat vermeld “consult, ook graag bij uw aan huis”. Ook de eerder vermelde medewerkster van de afdeling Werk en Inkomen van de gemeente heeft verklaard dat appellante haar heeft gezegd dat zij ook sessies thuis of aan huis verzorgt. Voorts laten in de beoordelingsperiode de bankafschriften van appellante nauwelijks betalingen bij supermarkten zien en blijkens haar pintransacties heeft zij weinig geld uitgegeven aan levensonderhoud, wat een ondersteuning vormt van het beeld dat appellante met activiteiten en werkzaamheden ook inkomsten in contacten verwierf. Deze activiteiten en werkzaamheden moeten in elk geval worden aangemerkt als op geld waardeerbare arbeid, waarvan het appellante redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat die van invloed kon zijn op (de omvang van) haar recht op bijstand. Voor de toepassing van de WWB is immers niet alleen relevant of de betrokkene inkomsten heeft ontvangen, maar tevens of de betrokkene werkzaamheden heeft verricht waar normaliter een beloning tegenover staat en die de betrokkene daar redelijkerwijs ook voor kan bedingen. Door geen deugdelijke administratie of boekhouding bij te houden, heeft appellante het risico genomen dat zij in het kader van een fraudeonderzoek niet zou beschikken over bewijsstukken om aannemelijk te maken wat zij precies heeft verdiend met haar activiteiten en werkzaamheden en op welk tijdstip of periode de inkomsten precies betrekking hebben. Op basis van de voorhanden zijnde gegevens kan het inkomen van appellante niet met voldoende mate van zekerheid - ook niet schattenderwijs – worden vastgesteld. Dit betekent dat evenmin kan worden beoordeeld en vastgesteld of, en zo ja in welke omvang, appellante in de te beoordelen periode recht op (aanvullende) bijstand zou hebben gehad. De gevolgen daarvan dienen voor rekening van appellante te blijven.
4.6.
Het college was daarom bevoegd met toepassing van artikel 54, derde lid, van de WWB de bijstand van appellante met ingang van 1 april 2008 in te trekken. Tegen de uitoefening van deze bevoegdheid en de terugvordering zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd.
4.7.
Uit wat in 4.3 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en F. Hoogendijk en
C.H. Rombouts als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2014.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) O.P.L. Hovens

HD