ECLI:NL:CRVB:2014:2641

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2014
Publicatiedatum
5 augustus 2014
Zaaknummer
13-1523 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van uitspraak inzake arbeidsmogelijkheden en rechtsgevolg van een uitnodigingsbrief

Op 5 augustus 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 1 mei 2012. Het verzoeker, die niet verschenen was op de zitting van 24 juni 2014, vroeg om herziening op basis van nieuwe feiten en omstandigheden die volgens hem waren ontstaan uit lopende procedures. Het college van burgemeester en wethouders van Medemblik, vertegenwoordigd door mr. J.M.M. Vriend, diende een verweerschrift in.

De Raad overwoog dat op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een onherroepelijke uitspraak herzien kan worden indien er feiten of omstandigheden zijn die vóór de uitspraak plaatsvonden, niet bekend waren bij de indiener en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Raad bevestigde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die de brief van het college aan verzoeker niet als een besluit beschouwde, correct was.

Verzoeker stelde dat er nieuwe feiten waren die voortkwamen uit andere rechtszaken, maar de Raad oordeelde dat deze feiten niet nieuw waren in de zin van de herzieningsgrond. De Raad benadrukte dat het verzoek om herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak of de juistheid van de eerdere uitspraak. Daarom werd het verzoek om herziening afgewezen.

De uitspraak werd gedaan door A.B.J. van der Ham, met A.C. Oomkens als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

13/1523 WWB
Datum uitspraak: 5 augustus 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van
1 mei 2012, 11/1095 WWB
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Medemblik (college)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft om herziening gevraagd van de uitspraak van de Raad van 1 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW6037.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 24 juni 2014. Verzoeker is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M.M. Vriend.

OVERWEGINGEN

1.
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, zoals die artikelen luidden tot 1 januari 2013, kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.
Bij de uitspraak waarvan thans om herziening wordt verzocht, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 6 januari 2011, 10/2046, bevestigd. In geding was de vraag of de brief van 28 juni 2010 waarin het college verzoeker heeft uitgenodigd voor een gesprek in verband met het bepalen van zijn arbeidsmogelijkheden een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De Raad heeft, voor zover van belang, overwogen het oordeel van de rechtbank dat de brief niet op rechtsgevolg is gericht en evenmin onder de werking van
artikel 79 van de Wet werk en bijstand valt, niet voor onjuist te houden. Het college heeft het bezwaar tegen de brief terecht niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft daaraan nog toegevoegd dat verzoeker niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat sprake is van strijd met artikel 6:6 van de Awb.
3.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek, samengevat, ten grondslag gelegd dat er sprake is van nieuwe feiten en dat deze zijn ontstaan naar aanleiding van lopende procedures, met name in de zaken 12/1661 en 12/1700, waarin de Raad op 4 juni 2013 uitspraak heeft gedaan. Voorts heeft de Raad onzorgvuldig of geen onderzoek verricht wat heeft geresulteerd in een onredelijke benadeling van verzoeker. Verder zijn er vijf jaar lang onzinnige procedures uitgelokt door onder andere een onrechtmatige blokkering, inhouding en stopzetting van de uitkering waardoor schade is ontstaan die hij vergoed wil zien.
4.
Met de verwijzing naar de in 3 vermelde hogere beroepszaken heeft verzoeker geen feiten of omstandigheden ingebracht die vóór de uitspraak van 1 mei 2012 niet bij hem bekend waren, dan wel redelijkerwijs bekend konden zijn. Verzoeker betoogt in wezen de juistheid van de uitspraak van 1 mei 2012 in twijfel te trekken. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 13 januari 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AS3516) is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en ook niet om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen. Het verzoek om herziening dient dan ook te worden afgewezen.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2014.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A.C. Oomkens

HD