In deze zaak gaat het om de herziening van de WW-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uwv. Appellant had een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen, maar het Uwv heeft deze herzien op basis van informatie over zijn werkzaamheden voor een brasserie en een café. Appellant heeft verklaard dat hij gemiddeld tien uur per week voor de brasserie werkte, maar het Uwv heeft deze verklaring in twijfel getrokken. De rechtbank heeft in eerste instantie de herziening en terugvordering van de uitkering bevestigd, maar appellant heeft in hoger beroep nieuwe verklaringen ingebracht die zijn stelling ondersteunen. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank een te hoog bedrag aan onverschuldigd betaalde uitkering heeft vastgesteld en heeft dit bedrag verlaagd. Tevens is de boete die aan appellant was opgelegd, heroverwogen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden, maar dat de informatie die hij tijdens een gesprek met een fraude-inspecteur heeft verstrekt, niet gebruikt kan worden voor het opleggen van een boete, omdat hij niet op zijn zwijgrecht is gewezen. Uiteindelijk is de boete vastgesteld op € 52,- en is het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant.