ECLI:NL:CRVB:2014:2573
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.M. van Male
- M.F. Wagner
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Bepaling buitenlandbijdragen voor zorgverzekering van een in Spanje woonachtige appellant
In deze zaak gaat het om de vaststelling van de buitenlandbijdragen voor de jaren 2007 en 2008 van een appellant die in Spanje woont. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant tegen de besluiten van Zorginstituut Nederland ongegrond verklaarde. Appellant, geboren in 1942, ontving tot 31 juli 2007 een nabestaandenpensioen en vanaf 1 augustus 2007 een AOW-pensioen en een pensioen van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Koopvaardij. Hij is als verdragsgerechtigde aangemerkt en heeft recht op zorg in Spanje ten laste van Nederland, waarvoor hij een buitenlandbijdrage moet betalen. De buitenlandbijdragen voor de jaren 2007 en 2008 zijn vastgesteld op respectievelijk € 1.276,20 en € 1.588,20, na herziening van eerdere besluiten door Zorginstituut Nederland.
De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat de buitenlandbijdrage overeenkomstig de berekeningsmethodiek van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) wordt vastgesteld, en dat dit niet betekent dat appellant AWBZ-premie betaalt. Appellant had in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij AWBZ-premie betaalt zonder recht op AWBZ-verstrekkingen, maar de Raad volgde dit niet. De Raad benadrukte dat de lidstaten, waaronder Spanje, de vrijheid hebben om hun socialezekerheidsstelsel in te richten, mits het gemeenschapsrecht wordt gerespecteerd. De Raad bevestigde dat appellant recht heeft op zorg in Spanje, maar dat de buitenlandbijdrage niet leidt tot onevenredige behandeling ten opzichte van in Nederland woonachtige premieplichtigen.
Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.