ECLI:NL:CRVB:2014:2571

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2014
Publicatiedatum
30 juli 2014
Zaaknummer
12-687 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wettelijke rente en proceskostenvergoeding in sociale zekerheidszaken

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2014, met zaaknummer 12-687 WW, werd de vordering van appellanten om het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente toegewezen. De appellanten, bestaande uit dertien personen, hadden hun aanvragen voor uitkering op 21 juli 2010 ingediend. De beslistermijn van zes maanden was verstreken op 21 februari 2011, waardoor de wettelijke rente vanaf die datum begon te lopen. De Raad oordeelde dat de wettelijke rente tot de dag van algehele voldoening doorloopt en dat het Uwv in de proceskosten van appellanten in beroep en hoger beroep moest worden veroordeeld.

De kosten van rechtsbijstand in beroep werden begroot op € 1.826,25, terwijl de kosten in hoger beroep op € 2.191,50 werden vastgesteld. De Raad benadrukte dat het enkele feit dat er Europeesrechtelijke aspecten aan de orde waren gekomen in hoger beroep, niet voldoende was voor een hogere gewichtsfactor bij de kostenvergoeding. De uitspraak vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond van 22 december 2011, waarbij het beroep van appellanten ongegrond was verklaard. De Raad verklaarde de beroepen tegen de besluiten van 5 januari 2011 gegrond en vernietigde deze besluiten.

De Raad concludeerde dat de besluiten van het Uwv van 10 en 11 april 2014 niet volledig tegemoetkwamen aan de bezwaren van appellanten, maar dat de vergoeding van kosten van rechtsbijstand op goede gronden was vastgesteld. De Raad oordeelde dat er geen gronden waren om de uitkomst van de kostenvergoeding onevenwichtig te achten, ondanks de bezwaren van appellanten over de complexiteit van de zaken. De uitspraak eindigde met de veroordeling van het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente en de proceskosten aan appellanten, evenals de terugbetaling van griffierechten.

Uitspraak

12/687 WW e.a.
14/3160 WW e.a.
Datum uitspraak: 30 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
22 december 2011, 11/1351 e.a. (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] te[woonplaats 1] en twaalf anderen zoals vermeld op het aan deze uitspraak gehechte overzicht (appellanten)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 19 februari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:636) een tweede tussenuitspraak gedaan.
Het Uwv heeft op 10 en 11 april 2014 opnieuw beslist op de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van 5 januari 2011. Appellanten hebben hierop hun zienswijze gegeven. Daarop heeft het Uwv gereageerd.
De zaak is verwezen naar een enkelvoudige kamer van de Raad.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21, eerste en zesde lid, van de Beroepswet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting en is het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij de tweede tussenuitspraak van 19 februari 2014 heeft de Raad, voor zover in het kader van deze einduitspraak van belang, geoordeeld dat appellanten recht hebben op uitkering op grond van artikel 61 in samenhang met artikel 62, aanhef en onder a, en artikel 64 van de Werkloosheidswet (WW). Omdat de Raad niet beschikt over de gegevens die nodig zijn voor de bepaling van de hoogte en de duur van de uitkering is het Uwv, met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet opgedragen het gebrek in de besluiten van 5 januari 2011 te herstellen en om met inachtneming van deze tussenuitspraak nieuwe beslissingen te nemen op de bezwaren van appellanten.
1.2. Bij de besluiten van 10 en 11 april 2014 heeft het Uwv appellanten een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW toegekend. Het Uwv heeft tevens besloten de kosten van rechtsbijstand te vergoeden die appellanten in bezwaar hebben gemaakt. Die kosten zijn door het Uwv, met toepassing van artikel 7:15 van de Awb en (de bijlage bij) het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), bepaald op in totaal € 730,50. Daarbij heeft het Uwv 1 punt toegekend voor het indienen van de bezwaarschriften, de waarde per punt vastgesteld op
€ 487,-, het gewicht van de zaak bepaald op 1 en de wegingsfactor 1,5 toegepast omdat sprake is van 4 of meer samenhangende zaken.
1.3. Appellanten kunnen zich niet verenigen met de door het Uwv toegekende vergoeding van kosten van rechtsbijstand in bezwaar. Volgens appellanten doet deze vergoeding geen recht aan de complexiteit van de zaken en het gegeven dat er diende te worden gecommuniceerd en overlegd met dertien verschillende personen. Appellanten hebben erop gewezen dat een aantal van hen een eigen bijdrage heeft moeten betalen ten aanzien van de aan hen verstrekte toevoeging en dat zij met de door het Uwv toegekende vergoeding zelfs niet hun eigen bijdrage terugkrijgen.
1.4. Het Uwv heeft zijn standpunt over de vergoeding van bezwaarkosten gehandhaafd. Met betrekking tot de complexiteit van de zaken heeft het Uwv erop gewezen dat de Europeesrechtelijke aspecten pas in hoger beroep een rol zijn gaan spelen. Het Uwv bestrijdt niet dat er gecommuniceerd en overlegd diende te worden met dertien verschillende personen, maar benadrukt dat sprake was van één bezwaarschrift en dat daarbij geen onderscheid is gemaakt tussen de afzonderlijke appellanten. Volgens het Uwv is met 1,5 punt in bezwaar in ruime mate tegemoet gekomen aan de inspanningen van de gemachtigde van appellanten.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1. Na de tweede tussenuitspraak heeft het Uwv bij de besluiten van 10 en 11 april 2014 de bezwaren van appellanten gegrond verklaard en hen alsnog een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW toegekend. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij het beroep van appellanten ongegrond is verklaard, moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad de beroepen tegen de besluiten van 5 januari 2011 gegrond verklaren en die besluiten vernietigen.
2.2. De besluiten van 10 en 11 april 2014 komen niet geheel tegemoet aan de bezwaren van appellanten. De Raad zal deze besluiten, met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, en artikel 6:24 van de Awb, bij zijn beoordeling betrekken.
2.3. Partijen verschillen uitsluitend nog van mening over de vergoeding van kosten van rechtsbijstand in bezwaar. Met betrekking tot de complexiteit van de zaak heeft het Uwv terecht erop gewezen dat de Europeesrechtelijke aspecten pas in hoger beroep aan de orde zijn gekomen. Niet gebleken is dat de zaken in bezwaar inhoudelijk zodanig ingewikkeld waren dat een hogere gewichtsfactor dan factor 1 gerechtvaardigd is. Met het gegeven dat de gemachtigde moest overleggen en communiceren met dertien appellanten heeft het Uwv rekening gehouden door toepassing van de wegingsfactor 1,5 bij vier of meer samenhangende zaken. Het Uwv heeft de vergoeding van kosten van rechtsbijstand op goede gronden bepaald op € 730,50.
2.4. Er zijn geen gronden aanwezig om deze uitkomst onevenwichtig te achten. Appellanten hebben wel gesteld dat een aantal van hen in bezwaar een eigen bijdrage heeft moeten betalen in verband met de aan hen verleende toevoeging en dat de door het Uwv toegekende vergoeding daarvoor onvoldoende compensatie biedt, maar zij hebben die stelling niet onderbouwd. De bij brief van 15 mei 2014 overgelegde toevoegingen hebben geen betrekking op de procedure in bezwaar maar op de procedure in hoger beroep. De beroepen tegen de besluiten van 10 en 11 april 2014 zullen daarom ongegrond worden verklaard.
3. Appellanten hebben verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente. Deze vordering wordt toegewezen. De aanvragen zijn ontvangen op 21 juli 2010. De beslistermijn bedroeg zes maanden te rekenen vanaf de dag van de ontvangst van de aanvraag. De betalingstermijn bedroeg een maand. Indien de besluiten op de laatste dag van de beslistermijn zouden zijn genomen, zou dus op 21 februari 2011 verzuim zijn ingetreden. Op grond van artikel 4:100 van de Awb is de wettelijke rente op laatstgenoemde datum gaan lopen. Telkens na afloop van een jaar dient het bedrag waarover de rente wordt berekend te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente. De wettelijke rente loopt tot de dag van de algehele voldoening.
4. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellanten in beroep en in hoger beroep. De kosten van rechtsbijstand in beroep worden begroot op € 1.826,25 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het bijwonen van een nadere zitting met getuigenverhoor, waarde per punt € 487,-, gewichtsfactor 1 en wegingsfactor 1,5 omdat sprake is van 4 of meer samenhangende zaken). De kosten van rechtsbijstand in hoger beroep worden begroot op € 2.191,50 (1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, tweemaal 0,5 punt voor het geven van een schriftelijke zienswijze na een tussenuitspraak, waarde per punt € 487,- , gewichtsfactor 1, en wegingsfactor 1,5 omdat sprake is van 4 of meer samenhangende zaken). Ter voorlichting aan appellanten wordt hierbij opgemerkt dat het enkele feit dat in hoger beroep Europeesrechtelijke aspecten aan de orde zijn gekomen onvoldoende grond oplevert voor toepassing van een hogere gewichtsfactor dan 1.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de besluiten van 5 januari 2011;
  • verklaart de beroepen tegen de besluiten van 10 en 11 april 2014 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellanten van wettelijke rente zoals onder 3 van deze uitspraak is vermeld;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellanten in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 4.017,75;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellanten het door hen in beroep (13 maal € 41,-) en in hoger beroep (13 maal € 112,-) betaalde griffierecht van in totaal € 1.989,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2014.
(getekend) M. Greebe
(getekend) R.L. Rijnen
QH

Bijlage

AppellantenWoonplaatsProcedurenummers

1.
[appellant 2] [woonplaats 2] 12/688 WW en 14/3162 WW
2.
[appellant 3] [woonplaats 3] 12/689 WW en 14/3163 WW
3.
[appellant 4] [woonplaats 4] 12/691 WW en 14/3172 WW
4.
[appellant 5] [woonplaats 5] 12/692 WW en 14/3170 WW
5.
[appellant 6] [woonplaats 6] 12/693 WW en 14/3169 WW
6.
[appellant 7] [woonplaats 7] 12/694 WW en 14/3166 WW
7.
[appellant 8] [woonplaats 8] 12/695 WW en 14/3179 WW
8.
[appellant 9] [woonplaats 9] 12/696 WW en 14/3175 WW
9.
[appellant 10] [woonplaats 10] 12/697 WW en 14/3174 WW
10.
[appellant 11] [woonplaats 11] 12/698 WW en 14/3173 WW
11.
[appellant 12] [woonplaats 12] 12/699 WW en 14/3164 WW
12.
[appellant 13] [woonplaats 13] 12/700 WW en 14/3176 WW