ECLI:NL:CRVB:2014:2570
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag studiefinanciering op basis van nationaliteitseis en verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellante, een Nigeriaanse vrouw, had een aanvraag voor studiefinanciering ingediend, maar deze was afgewezen door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante niet voldeed aan de nationaliteitseis zoals gesteld in artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De Minister stelde vast dat appellante niet in aanmerking kwam voor studiefinanciering omdat zij niet de Nederlandse nationaliteit bezat en niet onder de uitzonderingen viel die in de wet zijn opgenomen.
De rechtbank had eerder de afwijzing van de Minister vernietigd, maar de Minister had in een nieuw besluit de afwijzing opnieuw gehandhaafd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Minister terecht had vastgesteld dat appellante niet voldeed aan de vereisten voor studiefinanciering. De Raad overwoog dat appellante rechtmatig verblijf had in Nederland op basis van gezinshereniging, maar dat dit niet voldeed aan de voorwaarden voor studiefinanciering zoals vastgelegd in de wet.
De Raad bevestigde dat appellante niet over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd beschikte die haar recht op studiefinanciering zou kunnen geven. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag voor studiefinanciering terecht was en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.