4.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Intrekking en terugvordering
4.1.1. De beoordelingsperiode loopt van 22 december 2008 tot en met 31 maart 2011 (te beoordelen periode).
4.1.2. Vaststaat dat appellante een Braziliaans pensioen heeft ontvangen en dat appellante hiervan geen mededeling heeft gedaan aan het college. Daarmee heeft appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden.
4.1.3. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.1.4. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante hierin niet is geslaagd. Appellante heeft aangevoerd dat zij alleen over de periode van 21 juli 2010 tot 19 juli 2011 pensioen heeft ontvangen, zodat het college alleen bevoegd was om over deze periode de bijstand te herzien en terug te vorderen. Deze stelling vindt echter geen bevestiging in de door haar overgelegde stukken. Daargelaten nog dat die stukken niet zijn vertaald, zijn de gegevens die appellante heeft overgelegd onvolledig, deels niet eenduidig en in tegenspraak met wat appellante heeft verklaard. Zo heeft zij in beroep een specificatie van de pensioenuitkering over de maand oktober 2011 overgelegd, die weliswaar buiten de te beoordelen periode valt maar die in tegenspraak is met haar verklaring dat zij vanaf 19 juli 2011 geen pensioen meer ontvangt. Het door appellante in hoger beroep overgelegde mailbericht van haar zoon van
23 april 2012, waarin hij toelicht dat appellante sinds 21 juli 2010 pensioen ontvangt en dat dit op 19 juli 2011 is geblokkeerd, is geen objectief en verifieerbaar gegeven dat haar stelling onderbouwt en waaruit blijkt sinds wanneer en hoeveel pensioen appellante ontvangt. Daarbij komt dat de Braziliaanse autoriteiten, inclusief de pensioenverstrekkende instantie, uitgaan van de geboortedatum van appellante van 22 december 1943. Ook hierover heeft appellante verder geen helderheid verschaft.
4.1.5. Uit 4.1.1 tot en met 4.1.4 volgt dat de ingangsdatum, de duur en de hoogte van het pensioen van appellante onduidelijk is gebleven en dat dit te wijten is aan de schending van de inlichtingenverplichting door appellante.
4.1.6. Als gevolg hiervan kan, anders dan appellante heeft aangevoerd, niet worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre, appellante in de te beoordelen periode recht op bijstand heeft, zodat het college bevoegd was om met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB de bijstand van appellante over deze periode in te trekken. Tegen de gebruikmaking van de bevoegdheid zijn geen gronden aangevoerd.
4.1.7. Uit het voorgaande volgt dat tevens is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, zodat het college bevoegd was de gemaakte kosten van bijstand van appellante terug te vorderen. Appellante heeft tegen de terugvordering geen zelfstandige gronden aangevoerd zodat die geen nadere bespreking behoeft.
4.2.1. In een geval, waarin een nieuwe aanvraag voorligt na een eerdere beëindiging of intrekking van de bijstand of een eerdere afwijzing van een bijstandsaanvraag, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat zich sinds die beëindiging, intrekking of afwijzing een relevante wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan, in die zin dat op dat latere tijdstip wel wordt voldaan aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen. Geen aanleiding bestaat om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken.
4.2.2. Appellante heeft met betrekking tot haar aanvragen 1 en 2 aangevoerd dat zij met de in bezwaar overgelegde print screen van 20 april 2012 voldoende heeft aangetoond dat haar pensioen met ingang van 1 november 2011 is beëindigd en dat zij, omdat zij geen andere inkomsten heeft, in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert.
4.2.3. Appellante heeft evenwel, anders dan zij heeft betoogd, niet aangetoond dat haar omstandigheden in de perioden hier van belang zijn gewijzigd ten opzichte van de situatie die aanleiding gaf de bijstand in te trekken met ingang van 22 december 2008. Gelet op het feit dat de intrekking van de bijstand is gebaseerd op de onduidelijk gebleven hoogte en duur van het Braziliaanse pensioen en, daarmee samenhangend, de onduidelijkheid over haar geboortedatum, had het op de weg van appellante gelegen om daarover de nodige opheldering te verschaffen. Appellante heeft echter geen objectieve en verifieerbare informatie verschaft over de ingangsdatum en de hoogte van de pensioeninkomsten die zij heeft genoten en evenmin of het recht op pensioen daadwerkelijk per 1 november 2011 is beëindigd zoals zij heeft aangevoerd. De door appellante pas in bezwaar tegen de besluiten van 14 maart 2012 en 23 juli 2012 ingebrachte - niet vertaalde - print screen van 20 april 2012, is in dit verband ontoereikend. Die print screen, zo begrijpt de Raad, ziet alleen op uitbetalingen van het pensioen en verschaft geen informatie over een ingangsdatum of beëindiging van het pensioen. De onduidelijkheid over de hoogte en de duur van het Braziliaanse pensioen van appellante is dus blijven voortbestaan. Appellante heeft overigens haar standpunt dat een familielid in Brazilië haar geboortedatum heeft vervalst om haar pensioen op te strijken evenmin onderbouwd. De enkele stelling van appellante dat er geen sprake meer was van pensioeninkomsten en dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, is onvoldoende. De aanvragen zijn dan ook terecht afgewezen.
4.3.Uit 4.1.1 tot en met 4.2.3 volgt dat de hoger beroepen niet slagen. De aangevallen uitspraken moeten daarom worden bevestigd.