ECLI:NL:CRVB:2014:2561
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- A.M. Overbeeke
- C.H. Rombouts
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand op basis van niet-aannemelijke kasstortingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 20 oktober 1997 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had bezwaar gemaakt tegen de herziening en terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het college had vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van kasstortingen op zijn bankrekeningen in de maanden waarin hij bijstand ontving. Deze kasstortingen varieerden van € 60,- tot € 2.600,- en in totaal ging het om bijna € 21.000,-. De Raad oordeelde dat appellant niet met objectieve en verifieerbare gegevens had aangetoond dat de kasstortingen afkomstig waren uit eigen middelen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat het college bevoegd was om de bijstand over de maanden waarin de kasstortingen plaatsvonden in te trekken en de kosten van bijstand terug te vorderen. De beroepsgronden van appellant werden verworpen, en de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.