ECLI:NL:CRVB:2014:2552
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- A.M. Overbeeke
- C.H. Rombouts
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van inkomensvoorziening op basis van schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een inkomensvoorziening die aan appellant was verleend op basis van de Wet investeren in jongeren (WIJ). Appellant, geboren op 10 november 1985, ontving sinds 21 juli 2010 een inkomensvoorziening. Tijdens een strafrechtelijk onderzoek naar vermogensdelicten werd op 11 mei 2011 een bedrag van € 23.270,50 aangetroffen in de woning van zijn moeder, waarvan appellant verklaarde de eigenaar te zijn. De sociale recherche voerde een onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de inkomensvoorziening, wat leidde tot de conclusie dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van zijn vermogen.
Op 13 december 2011 besloot het college de inkomensvoorziening van appellant met terugwerkende kracht in te trekken en het bedrag van € 16.052,01 terug te vorderen. Appellant ging in beroep tegen deze besluiten, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep stelde appellant dat hij de inlichtingenverplichting niet had geschonden en dat er geen rekening was gehouden met zijn schulden en de vermogensgrens.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant inderdaad de inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van zijn spaar- en privérekening. De Raad bevestigde dat appellant ten tijde van de intrekking van de inkomensvoorziening beschikte over een vermogen dat de vrijlatingsgrens overschreed. De Raad concludeerde dat het college bevoegd was tot intrekking en terugvordering van de inkomensvoorziening, en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.