ECLI:NL:CRVB:2014:2531
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake studiefinanciering en woonadres in de gemeentelijke basisadministratie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000, betwistte de herziening van zijn beurs en de opgelegde boete door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De Minister had vastgesteld dat appellant niet woonde op het adres waar hij in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) stond ingeschreven, na een onderzoek door controleurs op 22 mei 2012. De bevindingen van dit onderzoek, neergelegd in een rapport, gaven aanleiding tot de herziening van de studiefinanciering en de oplegging van een boete.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van de Minister ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de Minister voldoende bewijs had geleverd dat appellant niet op zijn GBA-adres woonde, en dat de verklaringen van appellant niet voldoende waren om aan de conclusies van de controleurs te twijfelen. Appellant had geen objectieve en verifieerbare bewijsstukken overgelegd ter ondersteuning van zijn stelling dat hij wel op het GBA-adres woonde. De Raad concludeerde dat de bevindingen van het onderzoek voldoende feitelijke grondslag boden voor het standpunt van de Minister.
De uitspraak benadrukt het belang van concrete feiten en omstandigheden bij de beoordeling van de woonstatus van studenten in het kader van studiefinanciering. De Raad bevestigde dat de Minister aannemelijk had gemaakt dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor uitwonende studenten, zoals vastgelegd in de Wsf 2000. De beslissing van de rechtbank om het bestreden besluit in stand te houden, werd derhalve onderschreven.