ECLI:NL:CRVB:2014:2522

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2014
Publicatiedatum
25 juli 2014
Zaaknummer
12-2011 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslag op Duitse rente en de Toeslagenwet: beoordeling naar nationaal recht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Groningen. De appellant, die in Nederland woont maar eerder in Duitsland heeft gewoond, ontving een Duitse rente wegens arbeidsongeschiktheid. Hij verzocht om een toeslag op deze Duitse rente op basis van de Toeslagenwet (TW). De Raad oordeelde dat de toeslag die appellant ontvangt een aanvullende prestatie is op zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering. Aangezien appellant geen aanvulling uit Duitsland ontvangt op de Duitse rente, kan de toeslag ingevolge de TW niet worden beschouwd als een soortgelijke prestatie. Dit betekent dat de aanvraag om een Duitse rente niet kan worden gezien als een aanvraag om een Nederlandse toeslag, en dat de zaak uitsluitend op nationaal recht beoordeeld moet worden.

De appellant had eerder een aanvraag ingediend voor een toeslag op de Duitse rente, maar het Uwv had deze aanvraag afgewezen met de argumentatie dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere aanvraag rechtvaardigden. De rechtbank had deze afwijzing bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv geen verplichting had om de appellant te informeren over zijn recht op toeslag en dat de verantwoordelijkheid voor het aanvragen van een toeslag bij de appellant zelf ligt. De Raad concludeerde dat de onbekendheid met de regels geen aanleiding kan zijn voor het aannemen van een bijzonder geval en dat de appellant, ondanks zijn intellectuele beperkingen, in staat was om eerdere aanvragen in te dienen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

12/2011 TW
Datum uitspraak: 25 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
23 februari 2012, 11/1064 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2014. Namens appellant is verschenen mr. Bakker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.
Het onderzoek ter zitting is geschorst, om nader onderzoek te doen in verband met eventuele internationaalrechtelijke aspecten. Aan partijen is meegedeeld dat uit dat onderzoek is gebleken dat er geen internationaalrechtelijke complicaties aan de orde zijn en dat de zaak naar nationaal recht kan worden afgedaan. Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is geboren in Nederland en heeft vanaf zijn vroege jeugd, op een korte periode van 1 september 1989 tot 1 januari 1990 na, tot juni 2004 in Duitsland gewoond. Na zijn vestiging in Nederland in juni 2004 heeft hij een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand ontvangen van de gemeente waar hij is gaan wonen. Een op advies van die gemeente ingediende aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) heeft geleid tot een afwijzende beslissing van het Uwv, omdat appellant arbeidsongeschikt was bij aanvang van zijn verzekering. Het Uwv heeft wel een aanvraag om een Duits invaliditeitspensioen voor appellant ingediend, omdat hij in het verleden in Duitsland heeft gewerkt. Deze aanvraag heeft geleid tot toekenning van een Duitse “Rente wegen voller Erwebsmindeung” met ingang van 1 april 2005 bij beslissing van 11 januari 2007. Het Uwv heeft deze beslissing op
2 februari 2007 doorgestuurd naar appellant.
1.2. Op 13 april 2011 heeft de Intergemeentelijke Sociale Dienst Oldambt een door appellant ondertekende aanvraag om een toeslag op de Duitse rente op grond van de Toeslagenwet (TW) bij het Uwv ingediend. Bij besluit van 12 mei 2011 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 13 april 2010 een uitkering ingevolge de TW toegekend. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing omdat hij het niet eens is met de ingangsdatum van zijn toeslag. Hij is van mening dat vanwege bijzondere omstandigheden de toeslag met een verdergaande terugwerkende kracht zou moeten worden verleend. Het Uwv heeft bij besluit van 1 september 2011 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van
12 mei 2011 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank berust op het Uwv noch de gemeente de rechtsplicht om uitkeringsgerechtigden te informeren over een mogelijk recht op toeslag en is er geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan appellant niet eerder een toeslag heeft kunnen aanvragen.
3.
Appellant kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak. Hij heeft voorafgaand aan zijn komst naar Nederland in 2004 altijd in Duitsland gewoond en is nagenoeg niet op de hoogte van de Nederlandse wet- en regelgeving. Verder is hij bekend met intellectuele beperkingen en had het op de weg van het Uwv gelegen om hem te wijzen op de mogelijkheid van het aanvragen van een toeslag op grond van de TW.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting is aan de orde gekomen de vraag of de ingangsdatum van de toekenning van de toeslag ingevolge de TW mede moet worden beoordeeld in het licht van het internationaal recht, nu het Uwv de toekenning van de toeslag heeft gebaseerd op artikel 5 van de Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels Verordening (EG)nr. 883/2004 (Vo.883/2004). In dit artikel is geregeld de gelijkstelling van prestaties, inkomsten, feiten en gebeurtenissen. Artikel 5, sub a, van Vo.883/2004 bepaalt dat als de wetgeving van de bevoegde lidstaat bepaalde rechtsgevolgen toekent aan sociale zekerheidsprestaties of andere inkomens, de betreffende bepalingen van die wetgeving ook van toepassing zijn op gelijkgestelde prestaties, die volgens de wetgeving van een andere lidstaat zijn toegekend en ook op de inkomsten die in een andere lidstaat verworven zijn. Vastgesteld moet worden dat de toeslag die appellant in het kader van de TW ontvangt een aanvullende prestatie betreft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering
.In aanmerking genomen dat appellant naar aanleiding van zijn aanvraag om een Duitse rente geen aanvulling uit Duitsland ontvangt op de toegekende ‘Rente wegen voller Erwerbminderung’, kan de toeslag ingevolge de TW niet worden aangemerkt als een soortgelijke prestatie als bedoeld in voornoemd artikel. Dit betekent dat de aanvraag om een Duitse rente niet tevens kan worden aangemerkt als een aanvraag om een Nederlandse toeslag en heeft tot gevolg dat deze zaak uitsluitend dient te worden beoordeeld naar nationaal recht.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2011:BP2935) kan onbekendheid met de regels geen aanleiding zijn om een bijzonder geval aan te nemen. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat op het Uwv geen rechtsplicht berust uitkeringsgerechtigden te informeren over een mogelijk recht op toeslag. Het aanvragen van een toeslag is een eigen verantwoordelijkheid van een uitkeringsgerechtigde. Ten slotte wordt overwogen dat het niet aannemelijk is dat appellant vanwege zijn intellectuele beperkingen niet in staat is geweest eerder een aanvraag in te dienen. Appellant heeft namelijk, al dan niet met behulp van derden, wel eerder aanvragen om andere uitkeringen kunnen indienen.
4.3.
De overwegingen in 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) R.L. Rijnen
IvZ