ECLI:NL:CRVB:2014:2505

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2014
Publicatiedatum
24 juli 2014
Zaaknummer
12-2446 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en vervolguitkering op basis van psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellant, die als districtsmanager werkzaam was, was sinds 23 april 2004 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in 2006 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, en in 2009 voor een WGA-vervolguitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%.

Appellant meldde in 2010 een verslechtering van zijn gezondheid en verzocht om een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Het Uwv voerde een herbeoordeling uit en concludeerde dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd bleef. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellant zijn verzoek om een urenbeperking van 20 uur per week, onderbouwd door rapporten van zijn psychiaters.

De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om de vastgestelde belastbaarheid van appellant te betwisten. De bezwaarverzekeringsarts had de door appellant overgelegde informatie gewogen en geconcludeerd dat er geen medische gronden waren voor een urenbeperking. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit werd onderschreven. De Raad concludeerde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/2446 WIA
Datum uitspraak: 18 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
20 maart 2012, 11/3202 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant, heeft mr. M.M. van Woensel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift met twee rapporten van de bezwaarverzekeringsarts ingediend.
Bij brief van 22 mei 2014 is bericht dat mr. F.M.J. Witlox, advocaat, verder als gemachtigde van appellant zal optreden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Witlox. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, werkzaam als districtsmanager, is op 23 april 2004 uitgevallen als gevolg van psychische klachten.
1.2. Het Uwv heeft appellant met ingang van 17 april 2006 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is vastgesteld dat appellant 61% arbeidsongeschikt is en dat de loongerelateerde WGA-uitkering loopt tot 17 oktober 2008.
1.3. Bij besluit van 8 december 2009 heeft het Uwv appellant met ingang van 17 oktober 2008 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%.
1.4. Op 20 december 2010 heeft appellant melding gedaan van een sinds 14 oktober 2010 bestaande verslechtering van zijn gezondheid vanwege toegenomen psychische klachten. Appellant heeft daartoe een expertise van 21 oktober 2010 overgelegd van dr. C.C. Kan, psychiater, alsmede een brief van 9 december 2012 van psychiater F.M.H. Schenkelaars.
1.5. Het Uwv heeft naar aanleiding van deze melding op 12 januari 2011 een herbeoordeling verricht. Het Uwv heeft op grond van medisch en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid dient te worden vastgesteld op 71%. Bij besluit van
11 maart 2011 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd 35 tot 80% is.
1.6. Bij besluit van 17 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 maart 2011 ongegrond verklaard en aangegeven dat de arbeidsongeschiktheidsklasse van de vervolguitkering ongewijzigd berekend wordt naar de klasse 65 tot 80%.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn betoog herhaald dat als gevolg van zijn toegenomen psychische klachten een urenbeperking van 20 uur per week gerechtvaardigd is. Daartoe heeft appellant verwezen naar de eerder overgelegde informatie van de psychiaters Kan en Schenkelaars. Voorts heeft appellant brieven van 16 april 2012 en 4 mei 2014 van psychiater Schenkelaars overgelegd waarin deze de noodzaak van de door appellant gestelde urenbeperking heeft bevestigd.
3.2.
Het Uwv heeft met de rapporten van 4 juni 2012 en 4 juni 2014 te kennen gegeven in de in hoger beroep door appellant overgelegde informatie geen aanleiding te zien het standpunt te wijzigen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Er bestaat geen aanleiding het medisch onderzoek voor onzorgvuldig te houden. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts naar aanleiding van de bij melding per 14 oktober 2010 geuite klachten uitgebreid heeft onderzocht en daarbij de door appellant overlegde expertise van psychiater Kan en de brief van psychiater Schenkelaars heeft betrokken en gewogen. De verzekeringsarts heeft op grond van deze expertise en de eigen onderzoeksbevindingen geconcludeerd dat appellant beperkt is in het hanteren van stressvolle situaties en aangewezen is op werkzaamheden met een duidelijke structuur en een overzichtelijke taakstelling en waarbij geen sprake is van onregelmatige diensten dan wel nachtdiensten. Grote verantwoordelijkheid in het werk moet vermeden worden en zo mogelijk moet er teruggevallen kunnen worden op een directe collega dan wel leidinggevende. Ook een rechtstreekse conflictsituatie dient vermeden te worden.
4.2.
De bezwaarverzekeringsarts is gemotiveerd ingegaan op het standpunt van appellant dat een urenbeperking dient te worden aangenomen. In het licht van de Standaard Verminderde Arbeidsduur heeft deze arts erop gewezen dat het feit dat psychiater Kan heeft te kennen gegeven dat re-integratie via arbeid in opbouwende uren naast therapie dient te geschieden, niet betekent dat in het kader van de Wet WIA een urenbeperking aan de orde is. Voorts interfereert het psychiatrisch ziektebeeld gelet op het dagverhaal van appellant niet direct met de energiehuishouding. Evenmin is de beschikbaarheid beperkt. En het ziektebeeld leidt niet tot decompensatie alleen door fulltime werken. Daarmee is de belastbaarheid van appellant door de verzekeringsarts juist vastgesteld.
4.3.
Zoals de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 9 november 2011 heeft vermeld, bevat de in beroep overgelegde informatie van 10 september 2011 van psychiater Schenkelaars met betrekking tot melding toegenomen arbeidsongeschiktheid geen nieuwe objectieve bevindingen of nieuwe medische feiten die een andere visie op de belastbaarheid van appellant kunnen onderbouwen. Dat het ziektebeeld, zoals te kennen gegeven door psychiater Schenkelaars, inmiddels zou zijn verslechterd, is niet maatgevend voor de datum in geding van 20 oktober 2010. Ook de in hoger beroep overgelegde brieven van psychiater Schenkelaars hebben de bezwaarverzekeringsarts, zoals blijkt uit de rapporten van 4 juni 2012 en 4 juni 2014, geen aanleiding gegeven om tot een ander standpunt te komen.
4.4.
Gelet op het geheel van de omtrent appellant beschikbare gegevens, zoals deze naar voren komen uit de expertise van psychiater Kan en de brieven van psychiater Schenkelaars, wordt op basis van de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen het standpunt van het Uwv onderschreven. De (bezwaar)verzekeringsartsen hebben inzichtelijk gemotiveerd hoe de door psychiater Kan vastgestelde beperkingen dienen te worden gewogen in het kader van de beoordeling op grond van de Wet WIA. Daarbij is ook betrokken de opmerking van psychiater Kan in zijn rapport van 21 oktober 2010 dat de door hem geduide beperkingen niet volgens UWV-normen zijn te interpreteren. Voorts hebben de bezwaarverzekeringsartsen in het kader van de Standaard Verminderde Urenbeperking, inzichtelijk gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om een urenbeperking aan te nemen. Met de FML van 13 januari 2011, bevestigd door de bezwaarverzekeringsarts, is voldoende rekening gehouden met de klachten en beperkingen van appellant
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde FML, zijn de functies die uiteindelijk aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt voor appellant. Dit is met het rapport van 16 augustus 2011 van de bezwaararbeidsdeskundige in voldoende mate toegelicht.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en H.C.P. Venema en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) H.J. Dekker

RK