ECLI:NL:CRVB:2014:2485

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
23 juli 2014
Zaaknummer
13-2407 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toekenning van een computer op grond van de Regeling PC-voorziening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een verzoek van appellante om toekenning van een computer voor haar zoon op basis van de Regeling PC-voorziening. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had eerder, op 5 oktober 2011, de aanvraag van appellante afgewezen, omdat haar zoon niet tot de doelgroep van de regeling behoort. Appellante heeft geprobeerd het besluit te herzien, maar het college heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van het college niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die het college hadden moeten doen besluiten om terug te komen op het eerdere besluit. De Raad heeft geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag door het Uwv geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden oplevert die relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college het verzoek van appellante mocht afwijzen met verwijzing naar het eerdere besluit. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

13/2407 WWB
Datum uitspraak: 23 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 maart 2013, 12/2783 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2014. Namens appellante is verschenen mr. J.H. Kruseman, advocaat. Het college is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
Bij besluit van 5 oktober 2011 heeft het college, na gemaakt bezwaar, de in het besluit van 28 juli 2011 neergelegde afwijzing van de aanvraag van appellante om een computer op grond van de Regeling PC-voorziening (pc-regeling) voor haar zoon[naam], geboren op 16 mei 1999, gehandhaafd. Het college heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat de op grond van artikel 35, vijfde lid, van de Wet werk en bijstand gebaseerde pc-regeling is bedoeld voor leerlingen in het voortgezet onderwijs. Omdat de zoon van appellante op het Kinderdienstencentrum[centrum] voor gespecialiseerde dagopvang en dagbesteding zit, valt hij volgens het college niet binnen de doelgroep van de pc-regeling. Het college heeft appellante nog gewezen op het feit dat de overheid voor kinderen met een handicap andere regelingen heeft en heeft haar, onder meer, geadviseerd hierover contact op te nemen met het Uwv. Appellante heeft tegen het besluit van 5 oktober 2011 geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Bij brief van 8 maart 2012 heeft appellante het college verzocht het besluit van 5 oktober 2011 te herzien en haar alsnog in aanmerking te brengen voor een computer voor haar zoon op grond van de pc-regeling. Appellante heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat het college in het besluit van 5 oktober 2011 heeft gewezen op een voorziening van het Uwv, maar dat het Uwv een aanvraag hiertoe heeft afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 12 maart 2012 heeft het college het verzoek om herziening van het besluit van 5 oktober 2011 afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 2 mei 2012 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 12 maart 2012 niet-ontvankelijk verklaard. Bij besluit van 31 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het college het besluit van 2 mei 2012 gewijzigd en het bezwaar tegen het besluit van 12 maart 2012 ongegrond verklaard. Volgens het college heeft appellante geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd die een terugkomen op het besluit van 5 oktober 2011 rechtvaardigen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over proceskosten en griffierecht, het beroep tegen het besluit van 2 mei 2012 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het verzoek van appellante van 8 maart 2012 strekt ertoe dat het college terugkomt van zijn besluit van 5 oktober 2011. Op zo’n verzoek is artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, mag een bestuursorgaan het verzoek op deze manier afwijzen. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.2.
Ter ondersteuning van haar verzoek van 8 maart 2012 heeft appellante aangevoerd dat het Uwv de aanvraag van haar zoon om op grond van de Wet overige OCW-subsidies in aanmerking te worden gebracht, heeft afgewezen. Daarbij heeft zij een verklaring van Cordaan en een verklaring van MEE ingebracht die de aanvraag van de zoon van appellante voor een computer bij het Uwv ondersteunden.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat dit geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangezien de afwijzing door het Uwv geen verandering brengt in het feit dat de zoon van appellante niet tot de doelgroep van de pc-regeling behoort en gesteld noch gebleken is dat appellante in de eerdere procedure bij het college geen verklaringen van Cordaan en/of MEE had kunnen inbrengen om die aanvraag te ondersteunen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college het verzoek van appellante van 8 maart 2012 mocht afwijzen met verwijzing naar het besluit van 5 oktober 2011 en dat in wat appellante heeft aangevoerd geen bijzondere omstandigheden zijn gelegen die het college in het onderhavige geval aanleiding hadden moeten geven tot een andere beslissing te komen. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit dan ook terecht ongegrond verklaard.
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht en/of gemotiveerd waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd. Gelet hierop is veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en D.S. de Vries en B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) E. Heemsbergen

HD