Uitspraak
13 september 2013, 13/1456 (aangevallen uitspraak)
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellanten, die sinds 14 november 1996 bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), hebben hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun beroep door de rechtbank. De zaak betreft de herziening en terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder, die de bijstand over een periode van bijna tien jaar heeft herzien en teruggevorderd op basis van het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting. Het college stelde dat de appellanten niet hadden gemeld dat er meerdere auto’s op naam van appellant stonden en dat zij inkomsten uit autohandel hadden verzwegen.
De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college met besluit 1 volledig op het bezwaar had beslist. De Raad benadrukte dat het college in zijn besluit niet voldoende duidelijkheid had gegeven over het terug te vorderen bedrag, wat essentieel is voor de terugvorderingsbeschikking. De Raad concludeerde dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard en dat de zaak terug moest worden verwezen naar de rechtbank Midden-Nederland voor een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
De Raad heeft het college bovendien veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die zijn begroot op € 974,-. De uitspraak benadrukt het belang van volledige heroverweging en duidelijke besluitvorming in bestuursrechtelijke procedures.