ECLI:NL:CRVB:2014:2456
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag uitstroompremie op basis van beëindiging bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een uitstroompremie door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. Appellante, die vanaf 19 mei 2000 (aanvullende) bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had haar bijstand zien beëindigen per 1 januari 2012, omdat zij meer uren was gaan werken en voldoende inkomsten uit arbeid had. Op 10 januari 2012 ontving zij een aanvraagformulier voor de uitstroompremie, maar het college heeft haar aanvraag op 9 augustus 2012 afgewezen, omdat de premie per 1 januari 2012 was komen te vervallen en appellante niet onder de overgangsbepaling viel.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep heeft appellante zich beroepen op het vertrouwensbeginsel, stellende dat zij uit gesprekken met haar bijstandsconsulent had afgeleid dat zij recht had op de premie. De Raad oordeelde echter dat er geen uitdrukkelijke toezegging was gedaan door een bevoegd orgaan die gerechtvaardigde verwachtingen bij appellante had gewekt. De Raad concludeerde dat de omstandigheid dat appellante uit de gesprekken met haar consulent een toezegging had afgeleid, onvoldoende was voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.