Uitspraak
mr. T. van der Weert.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan appellante, die haar werkzaamheden als administratief medewerkster had gestaakt vanwege nierfunctiestoornissen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ten onrechte toepassing had gegeven aan artikel 21, derde lid, van de WAO, en had de beslissing van het Uwv vernietigd. Het Uwv had in een eerdere beslissing vastgesteld dat er sprake was van een maatmanwisseling, maar de rechtbank oordeelde dat de voorwaarden hiervoor niet waren vervuld.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat er wel degelijk voldaan is aan de voorwaarden voor een maatmanwisseling en dat er sprake zou moeten zijn van een gecombineerde maatman. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank in strijd met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet op de grondslag van het beroepschrift uitspraak heeft gedaan. De Raad heeft vastgesteld dat de beroepsgronden van appellante niet voldoende waren om de eerdere beslissing van het Uwv te weerleggen.
De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellante tegen het besluit van 21 oktober 2010 ongegrond verklaard. Tevens is het besluit van 1 juni 2012, dat was genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, vernietigd. De Raad heeft geconcludeerd dat appellante nooit de functies van administratief medewerker en eindredacteur heeft gecombineerd, wat betekent dat er geen sprake kan zijn van een gecombineerde maatman. De Raad heeft de zaak in zijn geheel beoordeeld en de eerdere beslissingen van de rechtbank en het Uwv vernietigd, waarbij de Raad de beslissing heeft genomen die de rechtbank had moeten nemen.