ECLI:NL:CRVB:2014:2443

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2014
Publicatiedatum
18 juli 2014
Zaaknummer
12-5146 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die zich op 30 maart 2009 ziek meldde met rug-, been- en voetklachten, heeft een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts concludeerde dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag. De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante, waaronder de stelling dat de medische en arbeidskundige onderzoeken niet zorgvuldig zijn uitgevoerd, beoordeeld. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts de medische situatie van appellante adequaat had beoordeeld en dat er geen evidente psychopathologie was vastgesteld. De bezwaarverzekeringsarts bevestigde de bevindingen van de verzekeringsarts en concludeerde dat er geen aanleiding was om de vastgestelde beperkingen te herzien. De Raad benadrukte dat de subjectieve klachtenbeleving van appellante niet voldoende was om aan te nemen dat de medische beperkingen door het Uwv waren onderschat.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellante, en dat er geen ruimte was voor een veroordeling tot schadevergoeding of proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5146 WIA
Datum uitspraak: 18 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
3 augustus 2012, 12/1345 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante]te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Koelewijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift met een rapport van de bezwaarverzekeringsarts ingediend.
Bij brief van 15 september 2013 is bericht dat mr. S.M.M. Teklenburg, advocaat, als gemachtigde van appellante zal optreden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Teklenburg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante, laatstelijk werkzaam als verkoopster in een schoenenzaak voor twintig uur per week, heeft zich op 30 maart 2009 ziek gemeld met rug-, been- en voetklachten. Voorts is bij appellante er sprake van (chronische) vermoeidheidsklachten.
1.2. Naar aanleiding van haar aanvraag om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellante medisch onderzocht. In zijn rapport van 3 augustus 2011 heeft de verzekeringsarts vermeld dat voor de rug-, been- en voetklachten geen verklaring is gevonden, maar dat deze worden toegeschreven aan de vermoeidheidsklachten. Er zijn geen aanwijzingen voor psychopathologie of een ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Op basis van de medische gegevens, de anamnese, het uitgevraagde dagverhaal en de bevindingen van het onderzoek is appellante met betrekking tot de rug-, been- en voetklachten beperkt ten aanzien van veelvuldig staan, lopen en veelvuldig trappenlopen. Als gevolg van de vermoeidheidklachten is appellante beperkt ten aanzien van fysiek belastende activiteiten zoals zwaar tillen, met kracht duwen en trekken en veelvuldig buigen. Mede gelet op het dagverhaal is er geen aanleiding een urenbeperking aan te nemen, waarbij wel wordt aangetekend dat de werkuren per dag de acht uren niet mogen overschrijden. De verzekeringsarts heeft de vastgestelde beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 augustus 2011.
1.3. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 7 september 2011 geconcludeerd dat appellante met inachtneming van de FML geschikt is om passende functies te verrichten, wat tot een verlies aan verdiencapaciteit leidt van 16,78%.
1.4. Op 12 september 2011 heeft het Uwv beslist dat appellante met ingang van 18 juli 2011 geen recht heeft op uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.5. Bij besluit van 29 maart 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van
12 september 2011 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 29 maart 2012. De bezwaarverzekeringsarts had de beschikking over nadere informatie van 24 februari 2012 van drs. P.W. Hellingman,
GZ-psycholoog, verbonden aan het Kenniscentrum Chronische Vermoeidheid van het UMC St. Radboud. Zij heeft zich verenigd met de FML van 3 augustus 2011 en heeft in de beschikbare gegevens geen aanleiding gezien de medische grondslag waarop het besluit van 12 september 2011 is gebaseerd te herzien.
2.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken voldoende en zorgvuldig zijn geweest en dat de informatie van de psycholoog van appellante is betrokken bij de heroverweging. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat niet zozeer de diagnose CVS van belang is maar de daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van arbeid. Appellante heeft niet met medische gegevens aannemelijk gemaakt dat haar beperkingen onjuist zijn vastgesteld dan wel dat een urenbeperking moet worden aangenomen. De subjectieve klachtenbeleving van appellante is bij toepassing van de Wet WIA geen toereikende basis voor het oordeel dat de medische beperkingen door het Uwv zouden zijn onderschat. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met de FML en de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Zij heeft geconcludeerd dat het Uwv terecht WIA-uitkering heeft geweigerd.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de medische en arbeidskundige onderzoeken niet zorgvuldig zijn geweest. De verzekeringsarts heeft het Protocol chronisch vermoeidheidssyndroom (Protocol) niet, althans niet kenbaar, toegepast temeer nu in het Protocol gesproken wordt over twee typen mensen met vermoeidheidsklachten, te weten de inactieve en de overactieve. Appellante behoort tot het overactieve type. De verzekeringsarts heeft zich laten leiden door het actieve dagverhaal van appellante en op basis daarvan beperkingen vastgesteld. Appellante heeft aangevoerd dat zij van het door haar aangegeven dagverhaal een terugslag krijgt, waardoor een urenbeperking gerechtvaardigd is. Daartoe heeft zij tevens nog gewezen op een brief van 25 januari 2012 van haar behandelend
GZ-psycholoog. Voorts dient de FML op grond van haar overige klachten te worden aangescherpt. Zij heeft hiertoe gewezen op het huisartsenjournaal, waaruit blijkt dat zij medio 2011 forse psychische klachten had. Appellante acht zich volledig arbeidsongeschikt, omdat zij niet beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden. In dat verband heeft appellante aangevoerd dat de voor haar geselecteerde functies niet geschikt zijn.
3.2.
Onder overlegging van een rapport van 13 december 2012 van de bezwaarverzekeringsarts heeft het Uwv te kennen gegeven geen aanleiding te zien voor wijziging van het in het bestreden besluit ingenomen standpunt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is om de door de verzekeringsarts in de FML vastgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts akkoord bevonden beperkingen onjuist te achten, wordt onderschreven. De verzekeringsarts heeft de medische situatie van appellante beoordeeld, waarbij lichamelijk en psychisch onderzoek is verricht. De verzekeringsarts heeft geen evidente psychopathologie geconstateerd. Wel was sprake van onderbeen- en voetklachten bij surmenage van het voetgewelf en vermoeidheidsklachten zonder somatische oorzaak. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens de medische informatie van het Kenniscentrum Chronische Vermoeidheid meegewogen en heeft na heroverweging het medische beeld, zoals vastgesteld door de verzekeringsarts, bevestigd. Zij heeft gemotiveerd te kennen gegeven dat op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten geen urenbeperking kan worden aangenomen. Ook voor het overige heeft zij geen aanvullende beperkingen noodzakelijk geacht. Ten aanzien van het toepassen van het Protocol heeft de bezwaarverzekeringsarts bij rapport van 13 december 2012 in voldoende mate te kennen gegeven dat de verzekeringsarts bij het medisch onderzoek het beoordelingskader en de aandachtspunten van het Protocol heeft gevolgd. Daarbij wordt erop gewezen dat volgens vaste rechtspraak van de Raad, protocollen, zoals ook het hier toegepaste Protocol, als hulpmiddel bedoeld zijn voor de verzekeringskundige beoordeling en niet gezien dienen te worden als een checklist (uitspraak van 16 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7873).
De bezwaarverzekeringsarts is voorts ingegaan op de door appellante gestelde psychische klachten. Daarbij is inzichtelijk te kennen gegeven waarom deze niet (kunnen) leiden tot het aannemen van meer dan wel andere beperkingen. Met de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen is toereikend gemotiveerd dat met de klachten van appellante in de FML voldoende rekening is gehouden en dat er geen objectiveerbare medische gegevens zijn om verdergaande beperkingen aan te nemen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde medische beperkingen moeten de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellante in medisch opzicht passend worden aangemerkt.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst is er geen ruimte voor een veroordeling tot schadevergoeding.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en H.C.P. Venema en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) H.J. Dekker

HD