ECLI:NL:CRVB:2014:2435

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
18 juli 2014
Zaaknummer
12-4784 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontzegging van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht, waarin de ontzegging van een WIA-uitkering aan appellant werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 juli 2014 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.J. Manspeaker, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 15 februari 2011, waarin hem met ingang van 14 januari 2011 een WIA-uitkering werd ontzegd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv had dit besluit in een eerder stadium al ongegrond verklaard.

De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts terecht had vastgesteld dat appellant niet meer beperkt was dan aangenomen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts had gevolgd en dat zijn psychische klachten onvoldoende waren erkend. Hij verwees naar een rapport van psycholoog R. Vlasblom, waarin ernstige psychische problemen werden geschetst. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellant beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld over de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellant geen nieuwe medische stukken had ingediend die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende actuele informatie had opgevraagd en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

12/4784 WIA
Datum uitspraak: 16 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van
13 juli 2012, 11/814 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere stukken ingediend, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 13/2862 ZW en 13/4195 ZW plaatsgevonden op 4 juni 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Manspeaker en Y. Yurtkap. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 15 februari 2011 heeft het Uwv appellant met ingang van 14 januari 2011 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontzegd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het tegen dit besluit door appellant gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 7 juni 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dit beroep ongegrond verklaard. Voor zover in hoger beroep van belang heeft de rechtbank de bezwaarverzekeringsarts gevolgd in zijn standpunt dat het niet plausibel is dat zowel de verzekeringsarts als de behandelaar van appellant van Yulius de door
drs. R. Vlasblom, psycholoog, in zijn rapport geschetste ernstige psychische problemen van appellant niet hebben onderkend, zodat niet aannemelijk is dat die problemen op de datum in geding reeds aan de orde waren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij op de datum in geding meer beperkt was dan de bezwaarverzekeringsarts heeft aangenomen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts heeft gevolgd. Ter toelichting van zijn standpunt heeft appellant nogmaals gewezen op het rapport van psycholoog Vlasblom en gesteld dat de rechtbank ten onrechte teveel waarde heeft gehecht aan de brief van 11 november 2010 van sociaal psychiatrisch verpleegkundige Huisman van Yulius en aan de bevindingen van de verzekeringsarts.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn gronden beperkt tot het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit en meer concreet tot het oordeel dat appellant niet meer beperkt is ten gevolge van zijn psychische klachten.
4.2.
Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar overweging 2.1 van de aangevallen uitspraak.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag gelegde - uitgebreide – overwegingen, onder meer over het rapport van psycholoog Vlasblom, worden onderschreven. Terecht heeft de rechtbank in dit rapport geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de (psychische) beperkingen van appellant op de datum in geding zijn onderschat. Volstaan wordt te verwijzen naar hetgeen de rechtbank in dit oordeel heeft overwogen. In hoger beroep heeft appellant geen medische stukken ingebracht, die tot een ander oordeel leiden. Het rapport van 24 februari 2014 van psychiaters I.C. de Graaf en M. Th. Derksen betreft de medische situatie van appellant op
18 februari 2014 en ziet niet op zijn situatie op de datum in geding. Evenals de rechtbank ziet ook de Raad geen aanleiding voor benoeming van een deskundige.
4.4.
In tegenstelling tot hetgeen appellant in hoger beroep heeft betoogd, heeft de bezwaarverzekeringsarts wel actuele informatie opgevraagd bij Yulius. Uit een brief van
5 oktober 2011 van de behandelaar van appellant bij Yulius blijkt dat het op dat moment, zeven maanden na datum in geding, juist beter ging met appellant. Het had dan ook op de weg van appellant gelegen om zijn standpunt, dat hij op de datum in geding meer psychisch beperkt was, nader toe te lichten aan de hand van informatie van de psychiater waar hij in die tijd onder behandeling was. Dit heeft appellant nagelaten.
4.5.
Het standpunt ten slotte, dat bij de gesprekken bij de verzekeringsarts en bij Yulius een tolk aanwezig had moeten zijn met expertise op het gebied van de psychiatrie, wordt niet gevolgd. Het is aan de artsen dan wel de psychiater om de verklaringen en uitlatingen van appellant in medische zin te duiden, niet aan een tolk. Zoals de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 10 mei 2012 al heeft gememoreerd, is appellant de Nederlandse taal in woord en geschrift goed machtig.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit bestaat er ook geen aanleiding om te oordelen dat de aan appellant voorgehouden functies in medisch opzicht niet passend zijn.
4.7.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) D.E.P.M. Bary

RK