ECLI:NL:CRVB:2014:2435
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontzegging van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht, waarin de ontzegging van een WIA-uitkering aan appellant werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 juli 2014 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.J. Manspeaker, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 15 februari 2011, waarin hem met ingang van 14 januari 2011 een WIA-uitkering werd ontzegd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv had dit besluit in een eerder stadium al ongegrond verklaard.
De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts terecht had vastgesteld dat appellant niet meer beperkt was dan aangenomen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts had gevolgd en dat zijn psychische klachten onvoldoende waren erkend. Hij verwees naar een rapport van psycholoog R. Vlasblom, waarin ernstige psychische problemen werden geschetst. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak.
De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellant beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld over de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellant geen nieuwe medische stukken had ingediend die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende actuele informatie had opgevraagd en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken, aangezien er geen aanleiding voor was.