ECLI:NL:CRVB:2014:2421
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- R. Kooper
- B.J. van de Griend
- Rechtspraak.nl
Disciplinaire straf van ontslag wegens ernstig plichtsverzuim van een ambtenaar
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, een ambtenaar, was sinds 1991 in dienst bij haar werkgever en had nevenactiviteiten die niet verenigbaar waren met haar functie. Ondanks herhaalde verzoeken van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam om deze nevenactiviteiten te beëindigen, heeft de appellante volhard in het niet beëindigen hiervan. Het college had haar eerder al een termijn van twee maanden gegeven om haar nevenactiviteiten te staken, maar deze termijn was inmiddels verstreken zonder dat de appellante actie had ondernomen.
Het college legde de appellante op 19 september 2011 de disciplinaire straf van ontslag op, wat na bezwaar werd gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellante tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep heeft de appellante aangevoerd dat er sprake was van overmacht en dat zij niet in staat was haar nevenactiviteiten te beëindigen. De Raad heeft deze argumenten verworpen en vastgesteld dat de appellante voldoende tijd en gelegenheid had gekregen om aan de eisen van het college te voldoen, maar dit niet had gedaan.
De Raad oordeelde dat het volharden in de weigering om de nevenactiviteiten te beëindigen als plichtsverzuim moet worden aangemerkt. De straf van onvoorwaardelijk disciplinair ontslag werd niet onevenredig geacht in verhouding tot de ernst van het plichtsverzuim. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college bevoegd was om de appellante disciplinair te bestraffen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken.