ECLI:NL:CRVB:2014:2386
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.C.F. Talman
- E.R.C. Schut
- A.M. Overbeeke
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die van 25 juli 2007 tot 1 december 2012 aanvullende bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand. Tijdens een reguliere controle in januari 2011 ontdekte het college dat appellante naast haar opgegeven bankrekening ook een andere bankrekening had, waarop in 2010 diverse kasstortingen waren gedaan. Appellante verklaarde dat zij niet wist dat zij contant geld voor haar kinderen moest opgeven. Het college heeft daarop besloten de bijstand over bepaalde maanden in te trekken en terug te vorderen, omdat appellante geen voldoende verklaring had gegeven voor de kasstortingen.
De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat zij de inlichtingenverplichting niet had geschonden en dat de kasstortingen hoofdzakelijk afkomstig waren van opnames van een andere rekening. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat de kasstortingen in de betreffende maanden overeenkwamen met opnames van een andere rekening. De Raad concludeerde dat het college terecht de kasstortingen als inkomsten had aangemerkt en dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden.
Het hoger beroep slaagde gedeeltelijk, omdat de Raad oordeelde dat de kasstorting van € 280,- in september 2010 ten onrechte als inkomen was aangemerkt. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waarbij het college werd opgedragen een nieuw besluit te nemen over de terugvordering. Tevens werd het college veroordeeld in de kosten van de procedures van appellante, die in totaal € 2.360,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 15 juli 2014.