ECLI:NL:CRVB:2014:2365
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering bijstandsuitkering op basis van vermogen en financiële situatie van appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van zijn bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Arnhem. Appellant ontving vanaf 18 december 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), maar deze werd per 16 juni 2010 ingetrokken omdat hij beschikte over een vermogen van € 66.784,15 na de verkoop van zijn woning. Appellant heeft in 2011 een aanvraag om bijstand ingediend, waarbij hij aangaf geen schulden te hebben en te leven van eigen geld en verdiensten uit beleggingsactiviteiten. Echter, zijn beleggingsrekening was geblokkeerd door een faillissementsaanvraag van de depotbank, waardoor hij geen inkomsten meer had.
Appellant heeft een bedrag van € 5.000,- van zijn moeder ontvangen, maar het college heeft dit bedrag niet als lening met terugbetalingsverplichting erkend. De rechtbank Arnhem oordeelde dat het college de afwijzing van de aanvraag ten onrechte had gehandhaafd, maar het college handhaafde de afwijzing opnieuw met de motivering dat appellant redelijkerwijs over middelen beschikte om in zijn levensonderhoud te voorzien. De rechtbank oordeelde dat appellant niet in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, omdat hij niet aannemelijk had gemaakt dat het bedrag van € 5.000,- niet voor zijn kosten van levensonderhoud was bestemd.
In hoger beroep heeft de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd dat het bedrag van € 5.000,- als lening moest worden aangemerkt en dat hij de keuze had gemaakt om dit bedrag voor zijn beleggingsactiviteiten te gebruiken in plaats van voor zijn levensonderhoud. De Raad benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor het voorzien in de kosten van het bestaan primair bij de aanvrager ligt en dat bijstand aanvullend is. De uitspraak bevestigt dat appellant niet in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde en dat de afwijzing van zijn aanvraag terecht was.