ECLI:NL:CRVB:2014:2338

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2014
Publicatiedatum
10 juli 2014
Zaaknummer
12-5836 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en geschiktheid werknemer voor maatgevende functie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan een werknemer die zich ziek had gemeld met heupklachten. De werknemer was bij appellante werkzaam als chauffeur kraanwagen en had zich op 12 december 2008 ziek gemeld. Na een geleidelijke terugkeer naar werk, heeft het Uwv op 4 januari 2011 vastgesteld dat de werknemer met ingang van 10 december 2010 geen recht had op een WIA-uitkering. Appellante heeft dit besluit betwist en in bezwaar aangevoerd dat de werknemer niet geschikt was voor zijn maatgevende functie.

De bezwaararbeidsdeskundige heeft na onderzoek geconcludeerd dat de werknemer met ingang van 10 december 2010 geschikt was voor zijn maatgevende arbeid. Appellante heeft echter geen gegevens overgelegd die de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige in twijfel trokken. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de werknemer in staat was zijn maatgevende functie te verrichten, en dat appellante het risico liep door de bezwaararbeidsdeskundige niet in de gelegenheid te stellen een nieuw onderzoek op de werkplek uit te voeren.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de onderbouwing van medische en arbeidskundige conclusies in het kader van WIA-uitkeringen.

Uitspraak

12/5836 WIA
Datum uitspraak: 27 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van
25 september 2012, 11/1225 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante], te [woonplaats 1] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut de werknemersverzekeringen (Uwv)
Aan het geding heeft voorts als partij deelgenomen: [werknemer], te [woonplaats 2] (werknemer)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft P.J. de Rooij hoger beroep ingesteld.
Namens de werknemer heeft mr. drs. E.C. Spiering verzocht de werknemer in de procedure te betrekken.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een vraagstelling van de Raad beantwoord.
Appellante en de werknemer hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door De Rooij. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.M.M. de Poel. De werknemer is na bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. De werknemer is bij appellante werkzaam geweest als chauffeur kraanwagen. Hij heeft zich op 12 december 2008 ziek gemeld met heupklachten. De werknemer heeft het werk daarna geleidelijk weer hervat. In december 2010 was hij weer vier dagen per week bij appellante werkzaam. In verband met een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts van het Uwv de werknemer op
8 december 2010 onderzocht. De verzekeringsarts heeft de mogelijkheden en beperkingen van de werknemer tot het verrichten van arbeid vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 december 2010. De verzekeringsarts heeft beperkingen aangenomen voor omgaan met conflicten, trillingsbelasting, langdurig lopen en staan, zwaar tillen en springen.
1.2. Op basis van de FML heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv op 3 januari 2011 vastgesteld dat de werknemer met ingang van 10 december 2010 geschikt was voor zijn maatgevende arbeid. Bij besluit van 4 januari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat de werknemer vanaf 10 december 2010 geen recht op een WIA-uitkering heeft.
1.3. In bezwaar heeft appellante betwist dat de werknemer met ingang van 10 december 2010 geschikt was voor zijn eigen werk.
1.4. Naar aanleiding van het bezwaar heeft een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv de door de primaire verzekeringsarts aangenomen mogelijkheden en beperkingen van de werknemer volledig onderschreven. Vervolgens heeft een bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv nader onderzoek verricht naar de werkbelasting van de werknemer en in dat kader ook een bezoek gebracht aan de werkplek van de werknemer. Aldaar hebben twee directeuren aan de bezwaararbeidsdeskundige een nadere toelichting gegeven op de maatgevende arbeid van de werknemer en heeft een collega van de werknemer een demonstratie gegeven van het gebruik van de door de werknemer bestuurde kraanwagen.
1.5. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de bezwaararbeidsdeskundige op 11 mei 2011 gerapporteerd dat de werknemer op grond van de FML van 20 december 2010 ongeschikt was voor zijn maatgevende werk. Een theoretische schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vervolgens uitgewezen dat de werknemer met ingang van
10 december 2010 voor 53,9% arbeidsongeschikt moest worden geacht.
1.6. Bij brieven van 31 mei 2011 heeft het Uwv appellante en de werknemer in kennis gesteld van zijn voorgenomen beslissing het besluit van 4 januari 2011 te herzien en de werknemer met ingang van 10 december 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen.
1.7. Bij brief van 17 juni 2011 heeft de werknemer het Uwv te kennen gegeven zich niet met de voorgenomen beslissing te kunnen verenigen en daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat hij per 10 december 2010 wel geschikt was voor zijn maatgevende arbeid. Meer in het bijzonder heeft de werknemer zich op het standpunt gesteld dat het eigen werk minder belastend was dan de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 11 mei 2011 had aangenomen. Volgens de werknemer berustte dit rapport op een verkeerde voorstelling van zaken van de werkgever.
1.8. Tijdens een hoorzitting van 9 augustus 2011 hebben de werknemer en een directeur van appellante beiden hun visie gegeven op de aard en de belasting van de werkzaamheden in de maatgevende functie. Gelet op hun uiteenlopende visies heeft de bezwaararbeidsdeskundige voorgesteld andermaal, nu samen met de werknemer, een bezoek te brengen aan de werkplek. De directeur van appellante heeft daarop te kennen gegeven hier niet toe bereid te zijn, omdat het eerdere bezoek van de bezwaararbeidsdeskundige al voldoende duidelijk had gemaakt wat de maatgevende functie inhield.
1.9. Op 11 augustus 2011 heeft de bezwaararbeidsdeskundige naar aanleiding van de hoorzitting gerapporteerd terug te komen van zijn aanvankelijke conclusie dat de werknemer niet geschikt zou zijn voor zijn maatgevende werk. De bezwaararbeidsdeskundige acht aannemelijk dat de werknemer, door zijn jarenlange ervaring, op een andere manier te werk gaat dan tijdens het eerdere bezoek aan de werkplek van de werknemer door een collega van hem was gedemonstreerd. Hierdoor zou het werk minder belastend zijn dan aanvankelijk werd aangenomen. Hoewel de opstelling van appellante en de werknemer het moeilijk maakten een nauwkeurig beeld te verkrijgen van de belasting in het maatgevende werk van de werknemer, heeft de bezwaararbeidsdeskundige de werknemer het voordeel van de twijfel gegeven, omdat zijn verklaringen over zijn wijze van werken plausibel leken en niet door appellante werden weersproken.
1.10. Bij besluit van 12 augustus 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante onder verwijzing naar voornoemde rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit onderschreven. In de omstandigheid dat het Uwv de werknemer in verband met een nieuwe ziekmelding met ingang van 25 januari 2011 alsnog een WGA-uitkering op grond van de Wet WIA heeft toegekend, heeft de rechtbank geen reden gezien voor een ander oordeel, omdat niet kon worden uitgesloten dat de belastbaarheid van de werknemer op 25 januari 2011 een andere was dan op 10 december 2010.
3.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat er geen gronden zijn te twijfelen aan het aanvankelijke oordeel van de bezwaararbeidsdeskundige dat de werknemer niet geschikt was voor zijn maatgevende functie.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de werknemer met ingang van 10 december 2010 in staat was zijn maatgevende functie te verrichten. De Raad acht dit standpunt met het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 11 augustus 2011 voldoende onderbouwd. Appellante heeft geen gegevens overgelegd die twijfel zaaien over de door de bezwaararbeidsdeskundige getrokken conclusie. Ten slotte komt het voor het risico van appellante dat zij de bezwaararbeidsdeskundige niet in de gelegenheid heeft gesteld in aanwezigheid van de werknemer een nieuw onderzoek op de werkplek in te stellen.
4.2.
Op grond van hetgeen in 4.1 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
4.3.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en H.C.P. Venema en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M.P. Ketting

RB