ECLI:NL:CRVB:2014:233

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
12-4166 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zich op 23 augustus 2010 ziek meldde vanwege rug- en psychische klachten, ontving vanaf 6 december 2010 een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 15 september 2011, omdat appellant weer geschikt werd geacht voor zijn werk als medewerker coatstraat. Dit besluit volgde op een medisch onderzoek door een verzekeringsarts.

Appellant ging in beroep tegen de beslissing van het Uwv, maar de rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts te betwijfelen. In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat hij niet in staat was om arbeid te verrichten, en verwees naar een nieuwe medische beoordeling die had plaatsgevonden na een herhaalde ziekmelding.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellant per 15 september 2011 in staat was zijn eigen arbeid te verrichten. De Raad vond het medisch onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig en concludeerde dat de psychische klachten van appellant op dat moment niet waren onderschat. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding en de veroordeling in proceskosten af, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

12/4166 ZW
Datum uitspraak: 29 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
15 juni 2012, 11/4283 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H.A.J. Slaats, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2013. Namens appellant is verschenen mr. L.A.M. van den Eeden, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was laatstelijk op basis van een tijdelijk contract werkzaam als medewerker coatstraat voor 40 uur per week in twee ploegendienst. Op 23 augustus 2010 heeft appellant zich ziek gemeld vanwege rugklachten en psychische klachten. Op 6 december 2010 is het dienstverband geëindigd en vanaf die datum heeft appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) van het Uwv ontvangen.
1.2. Bij besluit van 7 september 2011 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant per
15 september 2011 beëindigd, omdat hij weer geschikt werd geacht voor zijn werk als medewerker coatstraat. Aan dit besluit is een onderzoek van een verzekeringsarts vooraf gegaan.
1.3. Bij besluit van 23 november 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 september 2011 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft aan dit besluit een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 22 november 2011 ten grondslag gelegd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek van de artsen van het Uwv. De rechtbank heeft in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv voor onjuist te houden.
3.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat hij niet in staat is om arbeid te verrichten. Appellant heeft erop gewezen dat er inmiddels een nieuwe medische beoordeling heeft plaatsgevonden in het kader van een herhaalde ziekmelding. Appellant heeft gesteld dat hij bij deze beoordeling op grond van dezelfde repeterende klachten wel ongeschikt is geacht voor zijn werk.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de overwegingen 7 en 8 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De vraag moet worden beantwoord of het oordeel van de rechtbank kan worden gevolgd dat het Uwv appellant terecht met ingang van 15 september 2011 niet (langer) ongeschikt heeft geacht voor zijn eigen arbeid als medewerker coatstraat.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen. Uit het rapport van de verzekeringsarts komt naar voren dat appellant in september 2011 grotendeels hersteld was van de klachten waarmee hij op 23 augustus 2010 was uitgevallen. In bezwaar is opnieuw aan de lichamelijke en psychische klachten aandacht besteed. Uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 22 november 2011 is gebleken dat de bezwaarverzekeringsarts tevens informatie heeft opgevraagd en verkregen van de huisarts van appellant. De conclusie van de bezwaarverzekeringsarts was dat appellant op 15 september 2011 in staat was zijn eigen arbeid weer te verrichten.
4.4.
Anders dan appellant stelt, kan uit de omstandigheid dat het Uwv per 3 mei 2012 een nieuwe ziekmelding heeft geaccepteerd niet zonder meer volgen dat appellant ook per
15 september 2011 meer beperkt zou moeten worden geacht dan het Uwv heeft aangenomen. Uit de informatie van de behandelende psychiater P. Haegenborgh van 2 juli 2012 kan, mede in aanmerking genomen de daarop bij rapport van 4 september 2012 gegeven reactie van de bezwaarverzekeringsarts, evenmin worden afgeleid dat de psychische klachten op
15 september 2011 door het Uwv zijn onderschat.
4.5.
Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige, zoals is verzocht door appellant.
5.
Uit de overwegingen 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en C.C.W. Lange en R.P.Th. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014.
(getekend) M. Greebe
(getekend) G.J. van Gendt

HD