ECLI:NL:CRVB:2014:23
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- J.J.A. Kooijman
- F. Hoogendijk
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant en betrokkene door het college van burgemeester en wethouders van Purmerend. Appellant en betrokkene ontvingen sinds 1996 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De zaak kwam aan het licht toen de Regiopolitie Brabant-Noord meldde dat zij al geruime tijd op een woonwagenkamp in 's-Hertogenbosch verbleven, terwijl zij ingeschreven stonden op een ander adres in Purmerend. Na een aantal verhoren door de politie en een uitnodiging van het college om zich te melden, heeft het college op 30 juni 2011 de bijstand opgeschort en op 21 juli 2011 de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken, met een terugvordering van € 24.710,11.
De rechtbank Haarlem verklaarde het beroep van appellant en betrokkene tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep voerden appellant en de erven aan dat het college ten onrechte had geoordeeld dat zij de inlichtingenverplichting hadden geschonden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college niet aannemelijk had gemaakt dat appellant en betrokkene gedurende de relevante periode buiten Purmerend woonden. Wel was er voldoende bewijs dat appellant op geld waardeerbare activiteiten had verricht, wat leidde tot de conclusie dat de inlichtingenverplichting was geschonden. De Raad bevestigde de intrekking van de bijstand op basis van deze schending, maar oordeelde dat de terugvordering niet verder werd betwist.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de intrekking van de bijstand en de terugvordering zijn gehandhaafd. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant en de erven niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.