ECLI:NL:CRVB:2014:2291

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2014
Publicatiedatum
4 juli 2014
Zaaknummer
11-3420 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over loongerelateerde WGA-uitkering en medische beperkingen

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 4 juli 2014, wordt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht behandeld. Appellante, die sinds februari 2007 vanwege psychische klachten niet meer kan werken, heeft een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft haar een uitkering toegekend, maar appellante is van mening dat haar medische beperkingen door het Uwv zijn onderschat. De Raad heeft psychiater dr. H.N. Sno geraadpleegd, die concludeert dat appellante meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad oordeelt dat het Uwv het gebrek in het bestreden besluit moet herstellen, omdat de medische grondslag onvoldoende is. De Raad draagt het Uwv op om binnen zes weken het gebrek te herstellen, waarbij de eerdere conclusies van de deskundige Sno volledig worden gevolgd. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische beperkingen in het kader van sociale zekerheidsrecht.

Uitspraak

11/3420 WIA-T
Datum uitspraak: 4 juli 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
27 april 2011, 10/738 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij een rapport van de bezwaarverzekeringsarts meegezonden.
Namens appellante heeft mr. Bergenhenegouwen een expertiserapport ingezonden van
dr. E.M. van der Meulen.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bergenhenegouwen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend. De Raad heeft
dr. H.N. Sno, psychiater, verzocht appellante te onderzoeken en verslag te doen van zijn bevindingen. Op 8 november 2013 heeft deze deskundige gerapporteerd. Partijen hebben een schriftelijke reactie op dit rapport ingezonden. Op verzoek van de Raad heeft Sno hierop gereageerd. Deze reactie heeft het Uwv aanleiding gegeven tot het inzenden van een korte aanvullende reactie.
Op 11 april 2014 heeft een tweede zitting plaatsgevonden. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bergenhenegouwen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Put.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is op 21 februari 2007 vanwege psychische- en moeheidsklachten uitgevallen voor haar werkzaamheden als secretaresse. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is aan appellante na een medisch en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 9 juli 2009 met ingang van 18 februari 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De verzekeringsarts heeft meegewogen de bevindingen van een op zijn verzoek verrichte psychiatrische expertise door dr. M. Sniedt. Hieruit blijkt dat bij appellante sprake is van klachten die passen bij een stoornis in de lichaamsbeleving (Body Dysmorfic Disorder) en van een chronische depressie. De verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en appellante in staat geacht gedurende maximaal 4 uur per dag en 20 uur per week te werken.
1.2. In bezwaar is namens appellante aangevoerd dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. In dit verband heeft zij een brief van psychotherapeut drs. N.J. Tijdgat overgelegd. De bezwaarverzekeringsarts heeft mede op grond van die informatie aanvullende beperkingen in de FML van 17 december 2009 opgenomen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat dit geen gevolgen heeft voor de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, waarna het bezwaar bij besluit van 20 januari 2010 (bestreden besluit) ongegrond is verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsarts onzorgvuldig te achten, noch heeft zij aanknopingspunten gevonden om het medisch oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts voor onjuist te houden. Ook de arbeidskundige kant van de schatting heeft de rechtbank onderschreven.
3.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat het Uwv haar medische beperkingen heeft onderschat. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft appellante een deskundigenrapport van psychiater dr. E.M. van der Meulen overgelegd
.Verder is informatie van klinisch psycholoog Y.R. van Rood overgelegd. De bezwaarverzekeringsarts heeft hierin geen aanleiding gezien zijn eerdere conclusies te wijzigen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De Raad heeft, als vermeld in de rubriek procesverloop, ten behoeve van zijn oordeelsvorming, psychiater Sno als deskundige geraadpleegd. In het rapport van 8 november 2013 komt Sno op grond van het door hem ingestelde onderzoek, voor zover hier van belang, tot de conclusie dat bij appellante sprake is van een depressieve stoornis, recidiverend en matig van ernst, een stoornis in de lichaamsbeleving en Dissomnia NAO en van een obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis met ontwijkende kenmerken. Sno acht de beperkingen zoals in de FML van 17 december 2009 opgenomen juist. Wel is hij van oordeel dat vanuit energetisch en preventief oogpunt een verdergaande urenbeperking aangewezen is. In dit verband heeft Sno toegelicht dat de recidiverende depressie gepaard gaat met onder meer energieverlies en ook de stoornis in de lichaamsbeleving inspanning kost. Ook vanuit preventief oogpunt is volgens Sno een aanvullende urenbeperking aan de orde. Dit houdt verband met de verhoogde kwetsbaarheid van appellante voor psychische decompensatie als gevolg van haar persoonlijkheidsstructuur.
4.3.
De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 4 december 2013 kanttekeningen geplaatst bij de wijze waarop Sno de vraagstelling heeft beantwoord, omdat Sno enerzijds te kennen heeft gegeven de beperkingen in de FML te onderschrijven, maar anderzijds een verdergaande urenbeperking aan de orde heeft geacht. Bij brief van 8 januari 2014 heeft Sno zijn eerdere conclusies gehandhaafd en toegelicht dat hij bij de beantwoording van de vraagstelling heeft gekeken naar de rubrieken 1 en 2 in de FML. De in die rubrieken vermelde beperkingen kan Sno onderschrijven. De urenbeperking valt buiten die categorieën. Een exact aantal uren kan Sno in dat verband niet noemen. De bezwaarverzekeringsarts volgt Sno wat betreft de door hem voorgestane aanvullende urenbeperking niet en heeft in dit verband gesteld dat appellante jarenlang met haar problematiek heeft kunnen werken. Verder is volgens de bezwaarverzekeringsarts uit het dagverhaal af te leiden dat appellante tot meer in staat kan worden geacht dan zij heeft aangegeven.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport en de nadere toelichting van de deskundige geven blijk van een zorgvuldig onderzoek en zijn inzichtelijk en consistent.
4.5.
De door de bezwaarverzekeringsarts verwoorde bezwaren geven onvoldoende aanleiding de in het rapport neergelegde zienswijze van Sno niet te volgen. Wat betreft de stelling van de bezwaarverzekeringsarts dat appellante jarenlang goed heeft gefunctioneerd wordt opgemerkt, dat uit de voorhanden zijnde gegevens blijkt dat appellante weliswaar heeft gefunctioneerd in dienstbetrekkingen, maar dat zij haar werk slechts met moeite kon volhouden, omdat zij haar problemen naar de buitenwereld camoufleerde. Zij heeft daardoor steeds op haar tenen moeten lopen. Onder deze omstandigheden wordt in hetgeen het Uwv heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding gezien om de conclusies van Sno niet geheel - met inbegrip van zijn visie over de urenbeperking - te volgen. De Raad volgt Sno dan ook volledig in diens conclusie dat het Uwv in de FML van 17 december 2009 met het aannemen van een urenbeperking tot 4 uur per dag en 20 uur per week onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellante.
4.6.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het Uwv de medische beperkingen van appellante heeft onderschat. Het oordeel van Sno kan niet tot een andere conclusie leiden dan dat appellante met ingang van 18 februari 2009 meer beperkt was dan door het Uwv is aangenomen. Het bestreden besluit berust op een onvoldoende medische grondslag.
5.
In het voorliggende geval leent de aard van het vastgestelde gebrek zich niet voor een andere wijze van herstel dan door het Uwv. Met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet wordt het Uwv opgedragen het in overweging 4.6 geconstateerde gebrek te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E.W. Akkerman en
B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) I.J. Penning
IvR