ECLI:NL:CRVB:2014:2289

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2014
Publicatiedatum
4 juli 2014
Zaaknummer
12-3187 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die op 11 mei 2009 met rugklachten uitviel van zijn werk als greenkeeper. Appellant diende op 31 januari 2011 een aanvraag in voor een WIA-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) wees deze aanvraag af op 19 april 2011, omdat appellant met ingang van 9 mei 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond op 5 december 2011. De rechtbank Middelburg verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond in een uitspraak van 26 april 2012.

Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak en voerde aan dat het Uwv zijn beperkingen had onderschat, waardoor de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onjuist was. Hij stelde dat hij per 9 mei 2011 niet in staat was de geselecteerde functies te verrichten. Het Uwv verdedigde de aangevallen uitspraak en stelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Centrale Raad van Beroep beperkte zich in haar beoordeling tot de inschatting van de functionele mogelijkheden van appellant en de medische geschiktheid van de geselecteerde functies.

De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht en dat appellant niet had aangetoond dat er onterecht geen beperkingen waren aangenomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat de geselecteerde functies passen binnen de belastbaarheid van appellant. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/3187 WIA
Datum uitspraak: 25 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van
26 april 2012, 12/23 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C. Bijlsma, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. V.M.C. Verhaegen heeft zich gesteld als opvolgend gemachtigde van appellant en heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2014. Voor appellant is
mr. Verhaegen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant is op 11 mei 2009 met rugklachten uitgevallen van zijn werk als greenkeeper. Hij heeft op 31 januari 2011 een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 19 april 2011 heeft het Uwv afwijzend beslist op die aanvraag, omdat appellant met ingang van 9 mei 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het Uwv heeft het bezwaar bij beslissing op bezwaar van 5 december 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd voldoende uitgebreid en zorgvuldig is geweest en dat er geen reden was om te twijfelen aan de resultaten van dat onderzoek, nu appellant zijn andersluidende standpunt niet met medische stukken heeft onderbouwd. De rechtbank heeft zich ook verenigd met de uitkomst van het onderzoek door de bezwaararbeidsdeskundige, die na een heroverweging van de in eerste instantie geselecteerde functies en na een correctie van het maatmanloon eveneens tot de conclusie is gekomen dat appellant met ingang van 9 mei 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
3.1.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Hij heeft naar voren gebracht dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat, ten gevolge waarvan de opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onjuist is en hij per 9 mei 2011 niet in staat was de geselecteerde functies te verrichten. Appellant heeft de beroepsgrond dat het Uwv in het bestreden besluit ten onrechte heeft nagelaten de kosten van bezwaar aan hem te vergoeden, niet gehandhaafd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor een weergave van het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 1 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Gezien de omvang van het hoger beroep beperkt de beoordeling door de Raad zich tot de door het Uwv gemaakte inschatting van de functionele mogelijkheden van appellant met ingang van 9 mei 2011 en de medische geschiktheid van de geselecteerde functies.
4.3.
Met de rechtbank en op de door de rechtbank gebezigde overwegingen wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv zorgvuldig onderzoek hebben verricht. Appellant heeft naar voren gebracht dat ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen op de aspecten zitten, staan, hoog handelingstempo en werktijden en dat onvoldoende rekening is gehouden met de noodzaak om van houding te kunnen wisselen. Hij heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gewezen op de FML die de bedrijfsarts in september 2009 heeft opgesteld. Reeds omdat die FML niet ziet op de situatie per 9 mei 2011 slaagt het betoog van appellant niet.
4.4.
Appellant heeft verklaard dat de geselecteerde functies passen in de belastbaarheid, zoals door het Uwv vastgesteld.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en B.M. van Dun
en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) J.C. Hoogendoorn
JvC