ECLI:NL:CRVB:2014:2287
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Arnhem. Appellante had een aanvraag ingediend voor diverse voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), waaronder een rolstoel, scootmobiel en bouwkundige aanpassingen in haar woning. Het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen had deze aanvraag afgewezen, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom de aanvraag was afgewezen en dat er gebreken waren in de besluitvorming. De rechtbank droeg het college op om deze gebreken te herstellen.
Appellante stelde dat zij lijdt aan verschillende medische aandoeningen, waaronder COPD, hartproblemen, fibromyalgie, ischias en een luie darm. Echter, zij kon deze stellingen niet onderbouwen met medische stukken. De rechtbank oordeelde dat het college niet had kunnen volstaan met de verwijzing naar eerdere adviezen en dat het college de beperkingen van appellante onvoldoende had beoordeeld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de bestreden besluiten, maar liet de rechtsgevolgen in stand.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere oordelen van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij niet in staat was om naar Amsterdam te reizen voor een deskundigenonderzoek, en dat haar weigering om mee te werken aan het onderzoek door de rechtbank terecht was geïnterpreteerd als een beletsel. De Raad concludeerde dat de rechtbank de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten terecht in stand had gelaten, en bevestigde de aangevallen uitspraken voor zover aangevochten.