In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante ontving sinds 16 augustus 2000 een WAO-uitkering, maar het Uwv had deze per 24 september 2007 herzien naar een lagere mate van arbeidsongeschiktheid. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een procedure die uiteindelijk bij de Centrale Raad van Beroep terechtkwam. Tijdens de zitting op 31 augustus 2012 werd het onderzoek heropend omdat niet alle relevante informatie was verzameld. Een deskundige, dr. R. van Mechelen, werd benoemd om aanvullend onderzoek te verrichten. Op basis van zijn rapport heeft het Uwv in maart 2014 besloten om de eerdere verlaging van de WAO-uitkering niet langer te handhaven, wat betekende dat appellante weer volledig arbeidsongeschikt werd verklaard met terugwerkende kracht tot 24 september 2007.
Appellante verzocht echter ook om vergoeding van wettelijke rente en andere kosten, waaronder reiskosten en kosten van deskundigen. De Raad oordeelde dat het Uwv volledig tegemoet was gekomen aan de verzoeken van appellante, maar dat er nog een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn moest worden beoordeeld. De Raad concludeerde dat de redelijke termijn in deze procedure was overschreden en besloot het onderzoek te heropenen om dit verzoek verder te behandelen. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.653,95 bedroegen, en het griffierecht van € 153,-.