ECLI:NL:CRVB:2014:2281

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
4 juli 2014
Zaaknummer
13-2362 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontheffing van arbeidsverplichtingen onder de Wet werk en bijstand en de vraag naar leeftijdsdiscriminatie

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de ontheffing van arbeidsverplichtingen van een bijstandsontvanger, appellant, geboren in 1958, die sinds 1993 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht ongegrond verklaarde. Appellant was ontheven van arbeidsverplichtingen op basis van medische adviezen, maar stelde dat hij gelijk behandeld moest worden met bijstandsontvangers van 65 jaar en ouder, voor wie deze verplichtingen niet gelden. Hij betoogde dat het opleggen van arbeidsverplichtingen op basis van zijn leeftijd ongeoorloofde discriminatie zou zijn.

De Raad overweegt dat de WWB in artikel 9, eerste lid, verplichtingen oplegt aan bijstandsontvangers tussen de 18 en 65 jaar, terwijl personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, vrijgesteld zijn van deze verplichtingen. De Raad stelt vast dat niet elk onderscheid naar leeftijd automatisch als discriminatie kan worden aangemerkt, mits er redelijke en objectieve gronden voor bestaan. De Raad concludeert dat het verschil in behandeling tussen jongeren en ouderen in de WWB gerechtvaardigd is, omdat ouderen doorgaans een ouderdomspensioen ontvangen dat hen in staat stelt in hun eigen levensonderhoud te voorzien, terwijl jongeren geacht worden zelf voor hun onderhoud te zorgen door middel van arbeid.

De Raad bevestigt dat de tijdelijke ontheffing van arbeidsverplichtingen voor jongeren niet gelijkgesteld kan worden met de permanente vrijstelling voor ouderen. De Raad komt tot de conclusie dat er geen sprake is van ongeoorloofde leeftijdsdiscriminatie en dat artikel 9, eerste lid, van de WWB niet in strijd is met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR). Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

13/2362 WWB
Datum uitspraak: 24 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
25 maart 2013, 12/1869 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.Ph.M. Hogervorst, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 13/2363 WWB plaatsgehad op 13 mei 2014. Namens appellant is verschenen mr. Hogervorst. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door L. Heuts. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren op [in] 1958, ontvangt sinds 1993 bijstand,
laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
De Sociale Dienst Maastricht heeft een medisch onderzoek naar de belastbaarheid van appellant laten verrichten, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 6 maart 2012. Daarin is geconcludeerd dat appellant momenteel arbeids- en trajectongeschikt is vanwege al twintig jaar bestaande forse psychische beperkingen.
1.3.
Op grond van de resultaten van dit onderzoek heeft het college bij besluit van 13 maart 2012, zoals gewijzigd bij besluit van 21 augustus 2012, appellant met toepassing van artikel 9, tweede lid, van de WWB tot 21 augustus 2014 ontheven van alle arbeidsverplichtingen van artikel 9, eerste lid, van de WWB.
1.4.
Bij besluit van 19 september 2012 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 13 maart 2012 en 21 augustus 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Daarbij heeft hij aangevoerd dat hij ten tijde in geding is ontheven van arbeidsverplichtingen en dat het opleggen van arbeidsverplichtingen op grond van de medische adviezen ook in de toekomst niet tot de mogelijkheden behoort. Appellant stelt dat hij daarmee feitelijk in dezelfde positie verkeert als bijstandsgerechtigden van 65 jaar en ouder op wie de arbeidsverplichtingen van artikel 9, eerste lid, van de WWB niet van toepassing zijn. Aangezien in die situatie ten aanzien van appellant onderscheid wordt gemaakt naar leeftijd dient dit artikel wegens ongeoorloofde leeftijdsdiscriminatie buiten toepassing te worden gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Beperking van duur ontheffing van de arbeidsverplichtingen
4.1.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de WWB - voor zover hier van belang en tijde in geschil - is de bijstandsgerechtigde tussen de 18 en 65 jaar (thans: van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd) verplicht:
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden;
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en
c. naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten.
4.1.2. Artikel 9, tweede lid, van de WWB, biedt het college de mogelijkheid om in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. In artikel 18, eerste lid, van de WWB is bepaald dat het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen moet afstemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de bijstandsgerechtigde.
4.1.3. De medische belemmeringen van appellant staan niet ter discussie. Appellant betoogt dat hij gelijk moet worden behandeld met personen ouder dan 65 jaar en dat daarmee op hem geen arbeidsverplichtingen rusten. Daarmee is ook in geschil de in tijd beperkte duur van de ontheffing. Met een definitieve ontheffing komt appellant immers te verkeren in de door hem gewenste situatie.
4.1.4. Zoals de Raad al meermalen heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van
12 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO0490) is bijstandverlening erop gericht degenen die daartoe in staat zijn te stimuleren om betaald werk te vinden en dat voor degenen die dat nog niet kunnen, wordt gezocht naar mogelijkheden om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten of om een tegenprestatie te verrichten. Mede gelet op de in artikel 18, eerste lid, van de WWB neergelegde opdracht aan het college tot afstemming van aan de bijstand verbonden verplichtingen zal bij heronderzoeken dan ook periodiek bezien moeten worden of, en zo ja in hoeverre, aanleiding bestaat om tot arbeidsinschakeling respectievelijk tegenprestatie strekkende verplichtingen (opnieuw) aan de bijstand te verbinden of om voor een bepaalde periode verleende ontheffingen van deze verplichtingen voort te zetten, in te trekken of te wijzigen. Een besluit om deze verplichtingen voorgoed niet aan een betrokkene op te leggen of om zonder tijdsbepaling ontheffing te verlenen van verplichtingen gericht op inschakeling in de arbeid, zou daarmee in strijd zijn. Voor zover door appellant een ontheffing voor onbepaalde tijd is beoogd staat dit haaks op de uitgangspunten en doelstelling van de WWB. Dat geldt te meer voor een gelijkstelling van appellant, die jonger is dan 65 jaar, met personen van die leeftijd of ouder, op wie de verplichtingen van artikel 9, eerste lid van de WWB niet rusten.
Verbod op leeftijdsdiscriminatie
4.2.1. Gelet op artikel 9, eerste lid, van de WWB, gelden de daar genoemde arbeids- en
re-integratieverplichtingen niet voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 4 maart 2014, ECLI:NL:CRVB: 2014:742) levert niet ieder onderscheid naar leeftijd een verboden discriminatie op. Indien daarvoor redelijke en objectieve gronden bestaan is het maken van onderscheid naar leeftijd geoorloofd. In dat verband is het volgende van belang.
4.2.2. Zoals de Raad in de onder 4.2.1 genoemde uitspraak heeft overwogen, plegen personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt (ouderen) in het algemeen op grond van de Algemene Ouderdomswet een ouderdomspensioen te ontvangen tot een bedrag dat iets boven de bijstandsnorm ligt. Aan dit wettelijk stelsel ligt de bedoeling ten grondslag dat ouderen, vanwege ouderdom, zonder meer in aanmerking komen voor een basisvoorziening, waar van personen beneden die leeftijd (jongeren) gevergd kan worden zelf te voorzien in hun levensonderhoud door middel van het verrichten van arbeid. Met het oog daarop gelden voor de jongeren die aangewezen zijn op bijstand, juist wel de arbeids- en
re-integratieverplichtingen alsmede de verplichting tot het verrichten van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden.
4.2.3. Dit verschil ten aanzien van wie, gelet op de leeftijd, wel en niet gevergd kan worden in eigen onderhoud te voorzien door middel van het verrichten van arbeid vormt een redelijke en objectieve grond voor het onderscheid tussen de arbeids- en re-integratieverplichtingen en de verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie van de ouderen en de jongeren.
4.2.4. Dit wordt niet anders als jongeren met toepassing van artikel 9, tweede lid, van de WWB zijn ontheven van de arbeids- en re- integratieverplichtingen. Immers, de ontheffing van de jongeren is per definitie tijdelijk, terwijl het bij de ouderen gaat om een vrijstelling die per definitie permanent is.
4.2.5. De Raad onderschrijft dan ook het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van ongeoorloofde leeftijdsdiscriminatie en dat artikel 9, eerste lid, van de WWB niet in strijd is met artikel 26 IVBPR.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en A.M. Overbeeke en
M.C.D. Embregts als leden, in tegenwoordigheid van C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2014.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh

HD